Hoger beroep van Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland), 24 de Julio de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak24 de Julio de 2012
Uitgevende instantie:Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch

Sector civiel recht

zaaknummer MHD 200.068.304

arrest van de tweede kamer van 24 juli 2012

in de zaak van

[X.],

wonende te [woonplaats],

appellante,

advocaat: mr. R.R.E. Nobus,

tegen:

[Y.],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde,

advocaat: mr. M.W. Dieleman,

op het bij exploot van dagvaarding van 26 mei 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Middelburg gewezen vonnis van 21 april 2010 tussen appellante - [appellante] - als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

  1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 67407/HA ZA 09-201)

    Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 22 juli 2009.

  2. Het geding in hoger beroep

    2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellante] veertien grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen in conventie en toewijzen van de vorderingen in reconventie.

    2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en daarbij haar eis gewijzigd.

    2.3. Partijen hebben daarna schriftelijk gepleit, de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.

  3. De gronden van het hoger beroep

    Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

  4. De beoordeling

    4.1. In overwegingen 2.1 tot en met 2.6 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt, nu die in hoger beroep niet zijn bestreden. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het gaat in deze zaak om het volgende.

    1. [appellante] heeft op 3 januari 2007 van Bouwbedrijf [Z.] B.V. (hierna: [bouwbedrijf]) het erfpachtrecht geleverd gekregen van het perceel met het daarop gelegen winkelwoonhuis aan de [straatnaam 1] [huisnummer B] te [woonplaats], kadastraal bekend als Gemeente [woonplaats], Sectie [sectieletter], nr. [perceel 1] (hierna: [perceel 1]).

    2. Voornoemd perceel is aan de [straatnaam 1] toegankelijk via twee deuren in het winkel- woonhuis. De ene voordeur biedt toegang tot de winkel en de andere voordeur biedt toegang tot een gang naast de winkel, die uitkomt bij een achterdeur. Achter het pand ligt de garage van [appellante].

    3. [geïntimeerde] is reeds circa 40 jaren woonachtig aan de [straatnaam 2] [huisnummer] te [woonplaats], kadastraal bekend als Gemeente [woonplaats], Sectie [sectieletter], nr. [perceel 2].

    4. [geïntimeerde] woont recht tegenover het perceel grond gelegen aan de [straatnaam 2] te [woonplaats], kadastraal bekend Gemeente [woonplaats], Sectie [sectieletter], nr. [perceel 3] (hierna: [perceel 3]), dat zij op 9 februari 2007 van Bouwbedrijf [Z.] B.V. in eigendom heeft verkregen.

    5. De percelen [perceel 1] en [perceel 3] grenzen aan de achterzijde aan elkaar. Over de oostzijde van [perceel 3] loopt een pad, waarvan sinds december 1979, het moment dat [bouwbedrijf] beide percelen (in eigendom) verkreeg, door [bouwbedrijf] gebruik is gemaakt als oprit naar [perceel 1]. Later zijn ook enkele bewoners van aangrenzende percelen van dat pad gebruik gaan maken.

    6. [appellante] gebruikt het pad onder meer om bezoek en leveranciers met auto’s op [perceel 1] te laten komen en om haar garage te bereiken.

    7. Noch in de koopovereenkomsten, noch in de aktes van levering van beide percelen is iets bepaald omtrent een zakelijk recht tot gebruik van het pad.

    8. [geïntimeerde] heeft bezwaar tegen het gebruik van het haar in eigendom toebehorende pad door [appellante] en heeft [appellante] meegedeeld de toegang tot het pad te zullen gaan afsluiten.

    4.2. [geïntimeerde] heeft [appellante] in rechte betrokken en gevorderd:

    I) voor recht te verklaren dat niet is gebleken dat aan [appellante] een zakelijk recht van overpad over haar perceel toekomt,

    II) [appellante] en de haren te verbieden om [perceel 3] te betreden, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per overtreding van dit verbod,

    III) [appellante] te bevelen dat zij haar bezoekers instrueert dat deze geen gebruik maken van het pad op [perceel 3], zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor iedere overtreding van dit gebod,

    IV) te bepalen dat zij bevoegd is om een erfafsluiting te plaatsen op (na wijziging van eis in hoger beroep: tegen) de grens tussen de percelen van partijen,

    V) een en ander met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure.

    4.3. [appellante] heeft verweer gevoerd en in reconventie...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT