Kort geding van Council of State (Netherlands), 11 de Junio de 2003

Datum uitspraak11 de Junio de 2003
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

200103688/1.

Datum uitspraak: 11 juni 2003

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

  1. het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen,

  2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

  3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],

  4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],

  5. [appellanten sub 5], wonend te [woonplaats],

  6. [appellanten sub 6], wonend te [woonplaats],

  7. [appellante sub 7], wonend te [woonplaats],

  8. [appellant sub 8], wonend te [woonplaats],

  9. [appellante sub 9], wonend te [woonplaats],

  10. [appellant sub 10], wonend te [woonplaats],

  11. [appellant sub 11], wonend te [woonplaats],

  12. [appellant sub 12], wonend te [woonplaats],

  13. [appellant sub 13], wonend te [woonplaats],

  14. [appellante sub 14], gevestigd te [plaats],

  15. [appellant sub 15], wonend te [woonplaats],

  16. [appellanten sub 16], wonend te [woonplaats],

  17. [appellant sub 17], wonend te [woonplaats],

  18. [appellanten sub 18], wonend te [woonplaats],

  19. [appellante sub 19], wonend te [woonplaats],

  20. [appellanten sub 20], wonend te [woonplaats],

  21. [appellante sub 21], wonend te [woonplaats],

  22. [appellant sub 22], wonend te [woonplaats],

  23. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid

    "Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten in Nederland",

    gevestigd te 's-Graveland (hierna: Natuurmonumenten),

  24. [appellant sub 24], wonend te [woonplaats],

  25. [appellanten sub 25], wonend te [woonplaats],

  26. [appellanten sub 26], wonend te [woonplaats],

  27. [appellant sub 27], wonend te [woonplaats],

  28. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid

    "Landelijke Rijvereniging en Ponyclub De Sterruiters",

    gevestigd te Haaksbergen (hierna: de Sterruiters),

  29. de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid "Milieuraad Haaksbergen", gevestigd te Haaksbergen (hierna: de Milieuraad),

  30. [appellant sub 30], wonend te [woonplaats],

  31. de stichting "Stichting Buitengebied Haaksbergen",

    gevestigd te Haaksbergen (hierna: de Stichting), en anderen,

  32. [appellant sub 32], wonend te [woonplaats], en

  33. [appellant sub 33], wonend te [woonplaats],

    en

    het college van gedeputeerde staten van Overijssel,

    verweerder.

  34. Procesverloop

    Bij besluit van 29 november 2000 heeft de gemeenteraad van Haaksbergen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van 21 november 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Buitengebied".

    Verweerder heeft bij zijn besluit van 19 juni 2001, kenmerk RWB/2000/4263, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

    Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld.

    Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

    De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) uitgebracht, gedateerd 5 augustus 2002.

    Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

    Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen.

    Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

    De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 en 18 februari 2003, waar appellanten in persoon zijn verschenen en/of zich hebben doen vertegenwoordigen.

    [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellante sub 21], [appellant sub 27] en de Milieuraad zijn niet verschenen.

    Ook verweerder en de gemeenteraad van Haaksbergen hebben zich doen vertegenwoordigen.

    Tevens is als partij gehoord [naam].

  35. Overwegingen

    2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).

    Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vÛÛr 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vÛÛr die datum geldende recht.

    2.1.1. Met het plan wordt beoogd het buitengebied van de gemeente Haaksbergen van een actuele planologische regeling te voorzien.

    Bij het bestreden besluit heeft verweerder grotendeels goedkeuring verleend aan dit plan.

    2.2. Ontvankelijkheid

    2.2.1. Ingevolge artikel 10:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het besluit omtrent goedkeuring bekend gemaakt aan het bestuursorgaan dat het aan goedkeuring onderworpen besluit heeft genomen.

    Ingevolge artikel 28, zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) wordt een besluit omtrent goedkeuring met het bestemmingsplan ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage gelegd met ingang van de zesde week na de bekendmaking voor de duur van zes weken.

    Zoals de Afdeling onder meer heeft overwogen in de uitspraak van 5 december 2000, inzake no. 200002264/2 (BR 2001, blz. 222), is de terinzagelegging hiermee bepaald op de eerste reguliere werkdag van de zesde kalenderweek na de bekendmaking.

    Ingevolge artikel 28, zevende lid, vierde volzin, van de WRO vangt - in afwijking van artikel 6:8 van de Awb - de beroepstermijn aan bij de terinzagelegging van het besluit overeenkomstig het zesde lid van dat artikel.

    Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.

    Verweerder heeft het bestreden besluit op 5 juli 2001 bekendgemaakt door toezending aan de gemeenteraad, zodat de wettelijke beroepstermijn is begonnen op 13 augustus 2001 en, gelet op het bepaalde in artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet, geÎindigd op 24 september 2001.

    2.2.2. De beroepsgrond van [appellanten sub 25] omtrent de kap van een bijgebouw op het perceel [locatie 1], is eerst bij brief van 3 september 2002 aangevoerd.

    De beroepsgrond van [appellant sub 32] omtrent het ontbreken van kampeermogelijkheden op 100 meter afstand van zijn bouwperceel, is eerst bij brief van 5 september 2002 aangevoerd.

    De beroepsgrond van de Stichting en anderen omtrent het alleen desgevraagd kunnen inzien van de achterliggende stukken bij het ontwerp-plan, is eerst bij brief van 3 oktober 2002 aangevoerd.

    Appellanten hebben deze beroepsgronden derhalve na afloop van de wettelijke beroepstermijn ingediend. Ook is de in de kennisgeving, als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, vermelde en door het college bepaalde beroepstermijn overschreden.

    Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs geoordeeld zou moeten worden dat appellanten met het indienen van deze beroepsgronden na afloop van de wettelijke termijn niet in verzuim zijn geweest.

    De beroepen van [appellanten sub 25], van [appellant sub 32] en van de Stichting en anderen zijn in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.

    2.2.3. In het stelsel, neergelegd in artikel 28, zevende lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, tweede lid, en 27, eerste en tweede lid, van de WRO, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten voor zover dit beroep een grondslag heeft in een (tijdig) tegen het ontwerp-plan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze en in een (tijdig) tegen het vastgestelde plan bij het college van gedeputeerde staten ingebrachte bedenking.

    Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, of voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest (tijdig) een zienswijze en een bedenking in te brengen.

    2.2.4. De beroepsgrond van [appellanten sub 5] gericht tegen de bestemming "Zomerhuizen" op het perceel [locatie 2], steunt niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.

    De beroepsgrond van de Stichting en anderen gericht tegen de bestemming "Zomerhuizen" op het perceel [locatie 3], steunt niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.

    De beroepsgronden hebben geen betrekking op een bij de vaststelling van het plan aangebrachte wijziging en zijn niet gericht tegen een onthouding van goedkeuring.

    Gesteld noch gebleken is dat appellanten redelijkerwijs niet in staat zijn geweest ter zake een zienswijze in te brengen.

    De beroepen van [appellanten sub 5] en van de Stichting en anderen zijn in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.

    2.2.5. Het beroep van [appellant sub 33] steunt niet op een bij verweerder ingebrachte bedenking.

    Het beroep is niet gericht tegen een onthouding van goedkeuring.

    Gesteld noch gebleken is dat appellant redelijkerwijs niet in staat is geweest een bedenking in te brengen.

    Het beroep van [appellant sub 33] is derhalve niet-ontvankelijk.

    2.2.6. Het beroep van [appellant sub 24] steunt niet op de tijdig bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.

    Het beroep heeft geen betrekking op een bij de vaststelling van het plan aangebrachte wijziging en is niet gericht tegen een onthouding van goedkeuring.

    In de uit de stukken blijkende omstandigheid dat appellant het desbetreffende bezwaar alsnog op de hoorzitting bij de gemeenteraad naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling geen reden te oordelen dat appellant niet in verzuim is geweest. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de hoorzitting dient ter mondelinge toelichting van de reeds bij de gemeenteraad kenbaar gemaakte schriftelijke zienswijze tegen het ontwerp-plan en dat op de hoorzitting geen nieuwe bezwaren naar voren kunnen worden gebracht.

    Ter zitting heeft appellant nog gewezen op zijn deelname aan de inspraakprocedure en op zijn schriftelijke reactie voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerp-plan. Aangezien deze reactie betrekking heeft op het voorontwerp-plan, is de Afdeling van oordeel dat deze reactie reeds hierom niet beschouwd kan worden als een (voortijdige) zienswijze gericht tegen het ontwerp-plan.

    Ook overigens is niet gebleken dat appellant redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig het desbetreffende bezwaar in te brengen.

    Het beroep van [appellant sub 24] is derhalve niet-ontvankelijk.

    2.2.7. De beroepen van [appellant sub 11] en van [appellant sub 12] steunen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT