Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 4 de Junio de 2003

Datum uitspraak 4 de Junio de 2003
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

01/1506 WW

01/3378 WW

U I T S P R A A K

in de gedingen tussen:

[betrokkene I] (hierna: [betrokkene I]) te [woonplaats] en [betrokkene II] (hierna: [betrokkene II]) te [woonplaats], tezamen hierna: betrokkenen,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, hierna: het Uwv.

  1. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN

    Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.

    Namens [betrokkene I] is mr. J.D. van der Heijden, advocaat te Hilversum, in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Amsterdam op 10 mei 2001 gewezen uitspraak, waarbij het beroep van [betrokkene I] tegen het door het Uwv op bezwaar gegeven besluit van 18 augustus 2000 (bestreden besluit I) ongegrond is verklaard. Dit geding is bij de Raad geregistreerd onder nummer 01/3378 WW.

    Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

    Het Uwv is op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Zwolle op 12 januari 2001 gewezen uitspraak, waarbij het beroep van [betrokkene II] tegen het door het Uwv op bezwaar gegeven besluit van 16 mei 2000 (bestreden besluit II) gegrond is verklaard en dat besluit is vernietigd. Tevens is het Uwv verwezen in de proceskosten en het griffierecht van [betrokkene II]. Dit geding is bij de Raad geregistreerd onder nummer 01/1506.

    Mr. van der Heijden, voornoemd, heeft namens [betrokkene II] een verweerschrift ingediend.

    De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 12 maart 2003, waar betrokkenen zijn verschenen bij mr. Van der Heijden, voornoemd, en waar het Uwv zich heeft doen vertegenwoordigen door

    mr. P.A.L. Nieuwenhuis.

  2. MOTIVERING

    1.1. [betrokkene I], geboren in 1943, is op 1 april 1964 in dienst getreden van de rechtsvoorganger van het [naam bedrijf] (hierna: [bedrijfsnaam]) te [vestigingsplaats]. Hij was laatstelijk werkzaam als [functie]. In verband met heroriÎntatie en herstructurering van [bedrijfsnaam] en verandering van omstandigheden was binnen [bedrijfsnaam] voor [betrokkene I] niet langer werk beschikbaar. Om die reden heeft [bedrijfsnaam] zich tot de kantonrechter te Hilversum gewend met het verzoek de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Bij beschikking van 28 april 2000 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met ingang van 3 juni 2000 ontbonden onder toekenning aan [betrokkene I] van een vergoeding bestaande uit een periodieke suppletie op wettelijke uitkeringen of elders te verwerven salaris tot 90% van zijn laatstgenoten bruto maandsalaris, doch niet meer dan vanaf het niveau van een volledig en ongekorte uitkering krachtens de Werkloosheidswet (hierna WW), zulks tot 1 augustus 2003.

    1.2. [betrokkene II], geboren in 1942, is op 1 november 1965 in dienst getreden van de rechtsvoorganger van [bedrijfsnaam]. Hij was laatstelijk werkzaam als [functie]. Om dezelfde redenen die werden aangevoerd inzake het verzoek ten aanzien van [betrokkene I], heeft [bedrijfsnaam] zich tot de kantonrechter te Hilversum gewend met het verzoek de arbeidsovereenkomst met [betrokkene II] te ontbinden. Bij beschikking van 29 februari 2000 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst per

    1 maart 2000 ontbonden en daarbij aan [betrokkene II] een gelijke vergoeding toegekend als aan [betrokkene I], met dien verstande dat de einddatum van de suppleties op 1 augustus 2002 werd gesteld.

    2.1. Op 6 juni 2000 heeft [betrokkene I] een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend. Bij primair besluit van 16 juni 2000 heeft het Uwv onder verwijzing naar artikel 16, derde lid, van de WW besloten dat aan [betrokkene I] tot 1 oktober 2000 geen uitkering krachtens de WW zal worden verleend omdat hij recht heeft op inkomsten in verband met de beÎindiging van zijn dienstverband. De daartegen gerichte bezwaren heeft het Uwv bij het bestreden besluit I ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij onder meer gesteld dat ingevolge de van toepassing zijnde CAO en artikel XXI van de Wet Flexibiliteit en zekerheid, de opzegtermijnen uit het Burgerlijk Wetboek (BW) zoals dat luidde tot 1 januari 1999 van toepassing zijn.

    Het hiertegen gerichte beroep heeft de rechtbank Amsterdam ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog daarbij onder meer dat de van toepassing zijnde CAO een ongeclausuleerde verwijzing naar het BW bevatte, zodat ten aanzien van [betrokkene I] de termijnen dienen te worden toegepast die ingevolge artikel XXI van de Wet Flexibiliteit en zekerheid gelden voor werknemers die op 1 januari 1999 ouder waren dan 45 jaar. Ten aanzien van de vergoeding in de vorm van een suppletie heeft de rechtbank overwogen dat deze als inkomsten in de zin van artikel 16, derde lid, van de WW dienen te worden aangemerkt.

    2.2. [betrokkene II] heeft het Uwv op 20 maart 2000 verzocht hem in aanmerking te brengen voor een WW-uitkering. Bij primair besluit van 31 maart 2000 heeft het Uwv besloten dat [betrokkene II] tot 1 augustus 2000 geen recht op uitkering heeft omdat hij geacht wordt over deze periode loon te ontvangen. De daartegen gerichte bezwaren heeft het Uwv ongegrond verklaard bij het bestreden besluit II.

    De rechtbank Zwolle heeft het beroep gegrond verklaard en heeft daarbij onder meer overwogen dat [betrokkene II] slechts aanspraak kan maken op een periodieke suppletie die afhankelijk is van in de toekomst gelegen onzekere gebeurtenissen. Om die reden is volgens de rechtbank geen sprake van een onvoorwaardelijk recht op inkomsten terzake van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 16, derde lid, van de WW. De rechtbank heeft voorts bij wijze van overweging ten overvloede geoordeeld dat, ingevolge de van toepassing zijnde CAO, voor [betrokkene II] de langere opzegtermijn van het tot 1...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT