Voorlopige voorziening+bodemzaak van Court of Appeal of 's-Gravenhage (Netherlands), 3 de Julio de 2003

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 3 de Julio de 2003
Uitgevende instantie:Court of Appeal of 's-Gravenhage (Netherlands)

Uitspraak: 3 juli 2003

Rolnr. 01/639

Rolnr.rb. 00/1530

Het Gerechtshof te 's-Gravenhage, kamer M C-5, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:

  1. de rechtspersoon naar buitenlands recht

    BOSTON SCIENTIFIC IRELAND LIMITED,

    gevestigd te Galway, Ierland,

  2. de rechtspersoon naar buitenlands recht

    BOSTON SCIENTIFIC LIMITED,

    gevestigd te St. Michael, Barbados,

    3 de rechtspersoon naar buitenlands recht

    MEDINOL LIMITED,

    gevestigd teTel Aviv, Israël,

    appellanten, incidenteel geïntimeerden,

    procureur: mr H.C. Grootveld,

    advocaat (geintimeerden sub 1 en 2): mr J.J. Brinkhof (Amsterdam),

    advocaat (geïntimeerde sub 3): mr L. Oosting (Amsterdam),

    t e g e n:

  3. CORDIS EUROPA N.V.,

    gevestigd te Roden,

  4. CORDIS B.V.,

    gevestigd te Roden,

    en de rechtspersonen naar buitenlands recht

  5. JOHNSON & JOHNSON,

    gevestigd te New Brunswick, Verenigde Staten van Amerika,

  6. CORDIS CORPERATION,

    gevestigd te Miami, Verenigde Staten van Amerika,

  7. JOHNSON & JOHNSON GmbH,

    gevestigd te Hallein-Heide, Oostenrijk,

  8. JOHNSON & JOHNSON MEDICAL N.V./S.A.,

    gevestigd te Dilbeek, België,

  9. JOHNSON & JOHNSON AG,

    gevestigd te Spreitenbach, Zwitserland,

  10. JOHNSON & JOHNSON AB,

    gevestigd te Sollentuna, Zweden,

  11. CORDIS MEDIZINISCHE APPARATE GMBH,

    gevestigd te Haan, Duitsland,

  12. JOHNSON & JOHNSON S.A.,

    gevestigd te Madrid, Spanje,

  13. CORDIS S.A.,

    gevestigd te Viry Chatillon, Frankrijk,

  14. JOHNSON & JOHNSON (IRELAND) LTD.,

    gevestigd te Dublin, Ierland,

  15. CORDIS ITALIA S.p.A.,

    gevestigd te Sesto San Giovanni, Italië,

  16. JOHNSON & JOHNSON LDA,

    gevestigd te Barcarena, Portugal,

  17. JOHNSON & JOHNSON HELLAS S.A.,

    gevestigd te Athene, Griekenland,

    geïntimeerden, geïntimeerden sub 1, 2, 5 t/m 15 tevens incidenteel appellanten,

    procureur: mr C.J.J.C. van Nispen

    advocaten: mr C.J.J.C. van Nispen en S.C. Dack.

    Het geding

    Appellanten (appellanten sub 1 en 2 en appellante sub 3 hierna ook te noemen Boston Scientific c.s. respectievelijk Medinol) zijn bij exploit van 11 mei 2001 in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank te 's-Gravenhage tussen partijen gewezen provisionele vonnis van 14 maart 2001. Zij hebben bij akte van procureur tot procureur van 6 augustus 2001 verklaard dat zij de appèlprocedure wensen voort te zetten tegen geïntimeerden, met uitzondering van geïntimeerden sub 3 en 4. Zij hebben daarop twintig grieven tegen het vonnis aangevoerd. Geïntimeerden sub 1, 2 en 5 t/m 15 (hierna tezamen ook te noemen Cordis (in het enkelvoud)) hebben de grieven bestreden, incidenteel appèl ingesteld en dertien (incidentele) grieven tegen het vonnis aangevoerd. Boston Scientific c.s. en Medinol hebben de incidentele grieven bestreden.

    Boston Scientific c.s. hebben op 20 februari 2003 bij akte verzocht de procedure te royeren voor zover die betrekking heeft op de geschillen tussen Boston Scientific c.s. en Cordis.

    Medinol en Cordis hebben vervolgens hun standpunten doen bepleiten door hun voornoemde advocaten aan de hand van pleitnotities, waarbij partijen bij akte producties (Medinol: de producties 29-47 en Cordis: de producties 32-35) in het geding hebben gebracht.

    Daarop hebben partijen, onder overlegging van de processtukken, arrest gevraagd.

    Beoordeling van het hoger beroep

  18. Nadat geïntimeerden sub 3 en 4 waren gedagvaard, is de zaak tegen

    hen niet voortgezet. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat stellingen voor zover betrekking hebbend op de vordering jegens deze vennootschappen niet zijn gehandhaafd, zodat deze vordering van Boston Scientific c.s. en Medinol behoort te worden afgewezen met hun verwijzing in de proceskosten voor zover gevallen aan de zijde van geïntimeerden sub 3 en 4.

    De procedure van Boston Scientific c.s. tegen Cordis is naar het hof ambtshalve bekend is, inmiddels geroyeerd, zodat daarop niet meer behoeft te worden beslist.

    Bij de eerste incidentele grief, die terecht het oordeel van de rechtbank bestrijdt dat Cordis de rechtsmacht van de Nederlandse rechter met betrekking tot de vorderingen jegens de geïntimeerden sub 3 en 4 niet heeft betwist, heeft Cordis geen belang meer. Ook aan de tweede incidentele grief is het belang van Cordis ontvallen.

    2.1. Medinol heeft in de inleidende dagvaarding bij wege van provisionele maatregel een inbreukverbod gevorderd en in de hoofdzaak een inbreukverbod met nevenvorderingen. Nadat Cordis de rechtsmacht van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van de vorderingen jegens de buitenlandse Cordis- vennootschappen had betwist en de provisionele vordering had weersproken, heeft de rechtbank onder meer zich in het (provisionele) vonnis bevoegd verklaard tot kennisneming van de provisionele vordering(en) tegen alle gedaagde vennootschappen, met uitzondering van de tegen de Amerikaanse vennootschappen (thans geïntimeerden sub 3 en 4) gevorderde grensoverschrijdende maatregelen. Hiertegen en tegen de motivering van de rechtbank zijn de incidentele grieven 3-9 gericht.

    Cordis stelt zich op het standpunt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is ten aanzien van de buitenlandse vennootschappen en evenmin dat deze grensoverschrijdende maatregelen kan gelasten.

    Hoewel uit het dictum van het vonnis kan worden afgeleid dat alleen is beslist omtrent de bevoegdheid van de rechtbank om kennis te nemen van de provisionele vordering, kan uit de rechtsoverwegingen in het vonnis worden afgeleid dat de rechtbank ook de rechtsmacht in de hoofdzaak heeft beoordeeld. Hiervan zal het hof uitgaan.

    2.2. Artikel 6 (1) van het Verdrag van Brussel van 27 september 1968, Trb. 1969, 101, betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Verdrag) en artikel 6 (1) van het Verdrag van Lugano van 16 september 1988, Trb. 1989, 58 betreffende de recherlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EVEX-Verdrag) bepalen dat een verweerder die woonplaats heeft op het grondgebied van een Verdragsluitende Staat kan worden opgeroepen "indien er meer dan één verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats een hunner". In zijn arrest van 27 september 1988, zaak 189/87, Jur. 1988, blz. 5565, NJ 1990, 425, inzake Kalfelis/Schröder heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen erop gewezen dat het bepaalde in artikel 6 (1) een uitzondering vormt op het in het EEX-Verdrag neergelegde beginsel dat de gerechten van de Staat van de woonplaats van verweerder bevoegd zijn en bijgevolg de uitleg van het artikel dat beginsel niet op losse schroeven kan zetten. Voorts heeft het Hof van Justitie in die zaak overwogen dat artikel 6 (1) EEX-Verdrag, gelijk artikel 22 EEX-Verdrag, tot doel heeft te vermijden dat bij afzonderlijke berechting onverenigbare uitspraken worden gedaan in de verschillende verdragsluitende staten, en voor recht verklaard dat voor de toepassing van artikel 6 (1) EEX-Verdrag, tussen de verschillende vorderingen die door eenzelfde eiser tegen verschillende verweerders zijn ingesteld, "een zodanig verband moet bestaan, dat het van belang is ze tezamen te berechten, ten einde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare uitspraken worden gegeven". Het is aan de nationale rechter -aldus nog steeds het Hof van Justitie- in elk concreet geval te onderzoeken of aan die voorwaarde is voldaan. Zie ook HvJ EG 27 oktober 1998, zaak C-51/97, Jur. 1998, blz. I-6511, NJ 2000, 156 inzake Réunion européenne SA c.s. tegen Spliethoff.

    Ook artikel 6 (1) van de EEX-verordening (Verordening (EG) nr.44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEG L 12, p.I-23), die op 1 maart 2001 in de plaats is getreden van het EEX-Verdrag, eist voor de oproeping van meer dan één verweerder voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, dat tussen de vorderingen "een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven."

    2.3. Het hof stelt voorop, dat voor de beoordeling van de vraag of de Nederlandse rechter met betrekking tot de vorderingen jegens de buitenlandse Cordis- vennootschappen rechtsmacht toekomt, niet alleen zal worden uitgegaan van hetgeen door Medinol als oorspronkelijk eiseres in haar inleidende dagvaarding is gesteld, maar dat ook rekening zal worden gehouden met het verweer van Cordis in de conclusie van antwoord in het incident en met hetgeen door partijen op het punt van de rechtsmacht overigens is aangevoerd (vgl. HR 28 oktober 1988, NJ 1989, 765).

    Het hof zal, evenals partijen, bij deze bevoegdheidsvraag uitgaan van voormelde voorwaarde, waarbij het arrest van dit hof van 23 april 1998 inzake Expandable Grafts Parnership/ Boston Scientific c.s., BIE 2002, nr. 8 (en het arrest van dit hof van 26 november 1998 inzake Boston Scientific c.s./Cordis, BIE 2002, nr.10) mede in aanmerking zal (zullen) worden genomen.

    In het onderhavige geval betreffen de vorderingen het Europees octrooi EP 0 762 856 B1 en gaat het om vermeende inbreuk op dat octrooi door een identiek product, de BX Velocity-stent (ook wel te noemen BXV-stent of BXV). Het octrooi is een bundeloctrooi bestaande uit octrooien voor ieder van de gedesigneerde landen. Die (nationaal geldende) octrooien hebben met elkaar gemeen dat zij overeenkomstig de regels van het Europees Octrooiverdrag (hierna: EOV) door middel van een enkele verleningsprocedure door het Europees Octrooibureau (hierna: EOB) te München zijn verleend en na de verlening -behalve aan in belangrijke mate, maar onderling niet geheel geharmoniseerde nationale wetgevingen- zijn onderworpen aan een aantal bepalingen van het EOV.

    De (nationaal geldende) octrooien bestaan onafhankelijk van elkaar, waardoor het mogelijk is dat het ene octrooi uit de Europese bundel geheel of gedeeltelijk nietig zal worden verklaard en het andere niet. Ook de beschermingsomvang van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT