Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 26 de Septiembre de 2003

Datum uitspraak26 de Septiembre de 2003
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

26 september 2003

Eerste Kamer

Nr. C02/079HR

JMH/AT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. P. Garretsen,

t e g e n

DE GEMEENTE VENRAY,

gevestigd te Venray,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. E. Grabandt.

  1. Het geding in feitelijke instanties

    Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 21 juni 1999 verweerster in cassatie - verder te noemen: de Gemeente - gedagvaard voor de rechtbank te Roermond en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Gemeente te veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 201.216,19, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 juni 1999 althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.

    De Gemeente heeft de vordering bestreden.

    De rechtbank heeft bij vonnis van 20 juli 2000 de Gemeente veroordeeld aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 79.250,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 januari 1999 tot aan de dag der algehele voldoening. Voorts heeft de rechtbank de Gemeente veroordeeld aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 5.560,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde afgewezen.

    Tegen dit vonnis heeft de Gemeente hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

    [Eiser] heeft zijnerzijds incidenteel hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis voor zover daarbij de vordering is toegewezen tot een bedrag van ƒ 79.250,-- en voor zover de rechtbank daarbij de vordering met betrekking tot de pachtersbelangen heeft afgewezen, en gevorderd - opnieuw rechtdoende - de Gemeente te veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 248.854,73, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 juni 1999 althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van beide instanties.

    Bij arrest van 4 december 2001 heeft het hof in het principaal en incidenteel appel het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw rechtdoende de vordering van [eiser] alsnog afgewezen.

    Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

  2. Het geding in cassatie

    Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

    De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

    De conclusie van de advocaat-generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak.

  3. Beoordeling van de middelen

    3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.

    In het onderhavige geding heeft [eiser] gevorderd de Gemeente te veroordelen tot betaling van schadevergoeding op de grond dat de Gemeente hem tot ontruiming heeft gedwongen. De rechtbank heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering alsnog geheel afgewezen.

    3.2 De Hoge Raad zal eerst onderdeel 2.4 behandelen. Dit onderdeel richt zich tegen rov. 4.7 van het arrest van het hof, waarin het hof heeft geoordeeld dat onder de in rov. 4.6.2 van zijn arrest vermelde omstandigheden tussen de Gemeente en [eiser] een nieuwe, gewijzigde overeenkomst van huur van de grond en opstal is tot stand gekomen. Voor de inhoud van deze overeenkomst is, aldus het hof, de inhoud van de daaraan voorafgaande overeenkomst tussen [eiser] en de rechtsvoorganger van de Gemeente ([betrokkene 1]) niet bepalend. Voor zover het onderdeel de klacht zou behelzen dat het hof uit het oog heeft verloren dat de overeenkomst tussen [eiser] en de Gemeente mede omvat de ongewijzigd gebleven onderdelen van de overeenkomst tussen [eiser] en [betrokkene 1], kan het bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Met de nieuwe overeenkomst heeft het hof gedoeld op de overeenkomst, zoals deze na de wijziging is komen te luiden, derhalve met inbegrip van de onderdelen die ongewijzigd zijn overgenomen. Aldus verstaan geeft het oordeel van het hof niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

    Ook voor het overige faalt het onderdeel. Niet valt in te zien - en het onderdeel licht ook niet toe - waarom de omstandigheid dat de overeenkomst tussen partijen ten dele gelijkluidend is aan de overeenkomst tussen [eiser] en [betrokkene 1], zou moeten meebrengen dat de rechtbank en het hof zich hadden moeten afvragen of de vordering "betrekkelijk tot huur" was en, zo ja, waarom dit ertoe zou moeten leiden dat de rechtbank en het hof zich (ambtshalve) onbevoegd hadden moeten verklaren.

    3.3 De overige in de middelen aangevoerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

  4. Beslissing

    De Hoge Raad:

    verwerpt het beroep;

    veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 3.006,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

    Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 26 september 2003.

    Zaaknr. C02/079HR

    Mr. Huydecoper

    Zitting van 9 mei 2003

    Conclusie inzake

    [Eiser]

    eiser tot cassatie

    tegen

    De Gemeente Venray

    verweerster in cassatie

    Feiten en procesverloop

    1) De feiten die in deze zaak in aanmerking zijn te nemen vormen in zoverre een probleem, dat er in de feitelijke instanties maar betrekkelijk weinig is vastgesteld (en, naar van de kant van de verweerster in cassatie, de Gemeente, in cassatie niet ten onrechte wordt betoogd: navenant weinig is gesteld); terwijl het middel erover klaagt dat met wèl gestelde omstandigheden onvoldoende rekening zou zijn gehouden en tegelijk, dat er (andere) niet gestelde gegevens aan de in cassatie bestreden beslissing ten grondslag zouden zijn gelegd.

    Ik denk dat ik er goed aan doe, de feiten die het hof in rov. 4.1 van het bestreden arrest heeft vastgesteld, tot uitgangspunt te nemen. Die kan ik als volgt weergeven:

    2) De eiser tot cassatie, [eiser], heeft sedert 1973 een stuk grond van ca 1300 m² met een in het verleden als kippenhok gebruikte opstal in huur, aanvankelijk van [betrokkene 1]. Hij gebruikte de opstal om er een kooi voor kanaries in te houden. De Gemeente heeft het huurobject in 1976 verworven, met het oog op haar publiekrechtelijke taak; maar de Gemeente had de grond aanvankelijk niet onmiddellijk nodig. De Gemeente heeft op verzoek van [eiser] (gedaan bij brief van 14 juni 1976) ingestemd met tijdelijk voortgezet gebruik, aanvankelijk tot 31 december 1976, daarna tot 1 januari 1978 en tenslotte van jaar tot jaar met een opzegtermijn van drie maanden(1).

    De Gemeente heeft het gebruik bij brief van 12 april 1996 opgezegd tegen 15 juli 1996, vervolgens tegen 15 september 1996 en 1 juli 1997. [Eiser] heeft aan deze opzeggingen geen gevolg gegeven. Op 29 januari 1998 is [eiser] op vordering van de Gemeente in kort geding tot ontruiming veroordeeld. Deze beslissing is bij arrest van 22 september 1998 bekrachtigd.

    [Eiser] heeft de opstal in de loop van de tijd ingericht als chinchilla-fokkerij. Hij heeft het object medio 1998 ontruimd.

    3) In deze zaak vordert [eiser] schadevergoeding uit hoofde van het feit dat de Gemeente hem tot ontruiming heeft gedwongen(2). De Rechtbank heeft deze vordering in eerste aanleg gedeeltelijk toegewezen; in appel heeft het Hof de vordering alsnog geheel afgewezen.

    [Eiser] is van het arrest van het Hof tijdig en regelmatig in cassatie gekomen. De Gemeente voert in cassatie verweer. Beide partijen hebben in cassatie hun standpunten schriftelijk laten toelichten.

    Bespreking van de cassatiemiddelen

    4) Hieronder zal ik de cassatiemiddelen bespreken; maar voor ik dat doe maak ik enkele opmerkingen van algemenere strekking.

    Een eerste opmerking is dat, ofschoon partijen er over en weer van uit zijn gegaan dat hun rechtsverhouding op huur en verhuur berust(te)(3), zij zich er niet, of hoogstens zeer indirect, over hebben uitgelaten hoe hun huurverhouding verder moest worden gecategoriseerd.

    5) Ik maak die opmerking daarom, omdat het voor de toepasselijke rechtsregels aanzienlijk verschil maakt of een huurrelatie betrekking heeft op ongebouwd dan wel op gebouwd onroerend goed, en vooral in het laatste geval: of de gebruiksbestemming van het gehuurde een beroeps- of bedrijfsmatige is of niet.

    Op gebouwd onroerend goed zijn immers als het om beëindiging van huur en om effectuering van de ontruimingsverplichting gaat, geheel andere wetsbepalingen van toepassing dan wanneer het ongebouwd onroerend goed betreft; en vooral als het om gebouwd onroerend goed gaat maakt het weer voor de daarop toepasselijke wetsbepalingen aanzienlijk verschil of het om huur en verhuur voor al-dan-niet bedrijfsmatig (of beroepsmatig(4)) gebruik gaat, en ook: wat de aard van het in het kader van de huur in praktijk gebrachte gebruik overigens is(5).

    6) Behalve dat de kwalificatie van de rechtsverhouding als huur en verhuur (en dan: als huur en verhuur van (on)gebouwd onroerend goed, al-dan-niet met een bedrijfsmatige bestemming) verschil maakt voor de toepasselijke regels van materieel huurrecht in verband met huurbeëindiging en ontruiming, maakt de titel waaronder de eiser zijn vordering naar voren brengt ook verschil voor de bevoegdheid van de rechter, en de wijze waarop de rechter daarover moet oordelen.

    Vorderingen betrekkelijk tot huur van bedrijfsruimte behoorden immers naar luid van het op de onderhavige zaak nog toepasselijke art. 39 sub 4? RO (oud)(6) tot de absolute bevoegdheid van de kantonrechter(7). Hetzelfde geldt, ingevolge art. 27 lid 1 van de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT