Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 10 de Octubre de 2003

Datum uitspraak10 de Octubre de 2003
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

10 oktober 2003

Eerste Kamer

Nr. C02/116HR

JMH/AT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

ING BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam, met nevenvestiging te Drachten,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. T.H. Tanja-van den Broek,

t e g e n

Mr. Jan-Willem Franciscus VAN HORSSEN, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [de vader],

wonende te Leek,

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. J.D. Boetje.

1. Het geding in feitelijke instanties

Verweerder in cassatie - verder te noemen: de curator - heeft bij exploit van 2 april 1997 eiseres tot cassatie - verder te noemen: de Bank - op verkorte termijn gedagvaard voor de rechtbank te Leeuwarden en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Bank te veroordelen om aan de curator te betalen een bedrag van ƒ 41.989,85, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 januari 1996, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.

De Bank heeft de vordering bestreden.

De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 6 oktober 1999 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 19 april 2000 de vordering van de curator toegewezen.

Tegen beide vonnissen heeft de Bank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.

Bij arrest van 9 januari 2002 heeft het hof het eindvonnis waarvan beroep bekrachtigd.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft de Bank beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De curator heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Bank mede door mr. M.B. Esseling, advocaat bij de Hoge Raad.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Bij overeenkomst van 20 oktober 1995 heeft [de vader] (hierna ook: de vader) de activa van zijn autoschadeherstelbedrijf verkocht aan zijn zoon [de zoon] (hierna ook: de zoon). De overeenkomst houdt onder meer het volgende in:

"Artikel 4

De koopovereenkomst is aangegaan voor een prijs van zeventigduizend gulden (ƒ 70.000,--).

Voormelde koopsom is reeds tussen verkoper en koper verrekend, waarvoor hierbij door verkoper aan koper kwijting wordt verleend."

"Artikel 5

De tot de onderneming behorende schulden en vorderingen daterend van voor 20 oktober 1995 zijn voor rekening dan wel ten behoeve van verkoper, tenzij anders wordt overeengekomen."

(ii) Bij vonnis van de rechtbank te Groningen van 30 januari 1996 is de vader failliet verklaard met benoeming van mr. Van Horssen tot curator.

(iii) Door de vader werd bij de Bank een rekening-courant aangehouden onder rekeningnummer [001]. Deze rekening vertoonde op 30 januari 1996 een debetstand van ƒ 41.989,85.

(iv) Per rente/valutadatum 31 januari 1996 heeft de zoon op deze rekening een bedrag gestort van ƒ 49.000,-- onder de omschrijving "overname bedrijf door [de zoon]".

(v) De Bank heeft het door de zoon gestorte bedrag van ƒ 49.000,-- verrekend met de hiervoor genoemde debetstand van ƒ 41.989,85.

3.2 De curator heeft de Bank gedagvaard voor de rechtbank en de veroordeling van de Bank gevorderd tot betaling van een bedrag van ƒ 41.989,85, met rente en kosten. De curator heeft aan die vordering ten grondslag gelegd dat het bij de storting van het bedrag van ƒ 49.000,-- ging om een betaling door de zoon aan de vader van een gedeelte van de koopsom. Nadat de Bank verweer had gevoerd, kort gezegd hierop neerkomende dat het bij de storting ging om een betaling aan de Bank ter aanzuivering van de hiervoor onder 3.1(iii) genoemde debetstand, heeft de rechtbank in haar eindvonnis overwogen dat de storting heeft te gelden als een betaling van de zoon aan de vader en heeft zij de vordering van de curator toegewezen.

Het hof heeft dit vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft daartoe in rov. 9 en 10 het volgende overwogen:

"9. Kennelijk staat ING Bank een constructie voor ogen waarbij, uitgaande van een (onvoltooide) schuldoverneming, [de zoon] de bedrijfsschuld die [de vader] had aan ING Bank op het moment van de bedrijfsovername, na de faillietverklaring van [de vader] als een eigen schuld aan ING Bank heeft voldaan door overboeking van ƒ 49.000,-- op de rekening van [de vader], zulks onder de omschrijving "overname bedrijf".

10. Daargelaten nog dat gesteld noch gebleken is welke de omvang was van de bedrijfsschuld die [de vader] aan ING Bank had op het moment van de bedrijfsovername, deelt het hof de opvatting van ING Bank dienaangaande niet. Het gaat als gezegd om een betaling door [de zoon], gedaan op een rekening die ten name staat van [de vader], waarbij [de zoon] aan die betaling het kenmerk "overname bedrijf door [de zoon]" heeft verbonden. Nu, als boven reeds overwogen, het in elk geval niet gaat om een voltooide schuldoverneming zodat deze schuldoverneming, wat daarvan verder ook zij, uitsluitend tussen [de vader] en [de zoon] werking had en aan ING Bank geen zelfstandig recht jegens [de zoon] kan verschaffen, ontbeert de stelling van ING Bank dat [de zoon] met de betaling op de rekening van zijn vader, zijn eigen schuld aan de bank heeft voldaan, een toereikende grondslag. Aldus is er ook geen grond om de aan de betaling gegeven bestemming zoals deze uit het overmakingsformulier blijkt, in de door ING Bank gewenste zin uit te leggen, derhalve anders dan dat daarmee is beoogd gelden te voldoen aan [de vader] ter zake van de overname van het bedrijf door diens zoon, [de zoon]".

3.3.1 Bij de beoordeling van de onderdelen wordt het volgende vooropgesteld.

Het hof heeft (in rov. 10) vastgesteld dat het bedrag van ƒ 49.000,-- dat de zoon op de rekening van de vader heeft overgemaakt, was bestemd voor de vader ter zake van de overname van het bedrijf door de zoon. Het hof heeft in dat verband verwezen naar de tekst op het overschrijvingsformulier alsmede naar de omstandigheid dat het bedrag is overgemaakt op een rekening die op naam stond van de vader. Deze vaststelling is, mede in aanmerking genomen dat de zoon een bedrag van ƒ 49.000,-- heeft overgemaakt en niet een bedrag dat (nagenoeg) overeenkomt met het op die rekening staande debetsaldo van ƒ 41.989,85, niet onbegrijpelijk. Opmerking verdient dat het hof tot zijn oordeel is gekomen nadat het had onderzocht of - zoals de Bank had aangevoerd - sprake was van een schuldoverneming door de zoon op grond waarvan de zoon een eigen schuld aan de Bank had en de Bank een zelfstandig recht jegens de zoon. Het hof heeft geoordeeld dat van een zodanige schuldoverneming geen sprake was.

3.3.2 Onderdeel 1 klaagt dat het hof heeft blijk gegeven van een onbegrijpelijke, te beperkte uitleg van het standpunt van de Bank door dat standpunt aldus te begrijpen (in rov. 4) dat de overmaking van ƒ 49.000,-- moet worden gezien als voldoening door de zoon van een eigen schuld aan de Bank, welke schuld op de zoon is komen te rusten op grond van schuldoverneming, (in rov. 6) dat sprake is van een onvoltooide schuldoverneming, en (in rov. 9) dat sprake is van een (onvoltooide) schuldoverneming op grond waarvan de zoon de bedrijfsschuld van de vader aan de Bank als een eigen schuld aan de Bank heeft voldaan. Het onderdeel strekt ten betoge dat het hof ook aandacht had moeten besteden aan het door...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT