Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 21 de Noviembre de 2003

Datum uitspraak21 de Noviembre de 2003
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

Nr. 37.612

21 november 2003

AB

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van FinanciÎn tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 juni 2001, nr. P 00/00433, betreffende na te melden ten aanzien van X B.V. vastgestelde beschikking inzake de regulerende energiebelasting.

  1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

    Belanghebbende heeft op de voet van artikel 36l van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Wbm) over het jaar 1997 verzocht om teruggaaf van regulerende energiebelasting tot een bedrag van ƒ 73.682, welk verzoek door de Inspecteur bij beschikking van 7 oktober 1998 is afgewezen. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

    Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

    Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur alsmede zijn daarbij gehandhaafde beschikking vernietigd, en teruggaaf verleend van ƒ 73.682 aan regulerende energiebelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

  2. Geding in cassatie

    De Staatssecretaris van FinanciÎn heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

    De Staatssecretaris van FinanciÎn heeft een conclusie van repliek ingediend.

    De Advocaat-Generaal J.W. Ilsink heeft op 8 november 2002 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

  3. Beoordeling van het middel

    3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

    Belanghebbende, een bedrijf in de bouwnijverheid, verhuurt hei-installaties aan drie zustervennootschappen welke deel uitmaken van hetzelfde concern als zijzelf. Zij brengt ter zake van die huur per dag een bedrag in rekening. Belanghebbende heeft in 1997 van een oliehandel 1.016.799 liter gasolie afgenomen. Deze gasolie is gebruikt voor de aandrijving van de door belanghebbende in dat jaar verhuurde hei-installaties en is door de leverancier veelal geleverd op de locatie waar de betrokken zustervennootschap werkzaamheden uitvoerde.

    3.2. Belanghebbende heeft over het jaar 1997 op de voet van artikel 36l van de Wbm een verzoek gedaan om teruggaaf van regulerende energiebelasting. In dat verzoek is zij uitgegaan van de door haar in totaal afgenomen hoeveelheid gasolie, die hoger is dan de in lid 1 van dat artikel vermelde drempelhoeveelheid van 153.000 liter. De Inspecteur heeft die teruggaaf geweigerd. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat niet belanghebbende, maar de drie zustermaatschappijen van belanghebbende de gasolie voor eigen verbruik hebben betrokken. Zij zouden, aldus de Inspecteur, ieder voor zich een verzoek om teruggaaf moeten doen, en dan zou ook ten aanzien van ieder van hen rekening gehouden moeten worden met de drempelhoeveelheid van 153.000 liter.

    3.3. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat belanghebbende zich jegens de zustervennootschappen had verplicht hei-installaties voor een bepaalde periode gebruiksklaar ter beschikking te stellen, dat zulks mede inhoudt dat in de bij de desbetreffende hei-installatie behorende brandstoftank gedurende die periode voortdurend gasolie beschikbaar was, dat belanghebbende voor de verhuur van de hei-installaties een bedrag per dag aan de huurder in rekening bracht, waarin de voor het gebruik van de installatie benodigde gasolie was begrepen, en dat de huurprijs niet afhankelijk was van de daadwerkelijk tijdens de huurperiode gebruikte hoeveelheid gasolie.

    3.4. Vervolgens heeft het Hof, uitgaande van die feiten en omstandigheden, geoordeeld dat belanghebbende moet worden aangemerkt als verbruiker van de in geding zijnde gasolie in de zin van artikel 36l, lid 1, van de Wbm, en dat belanghebbende die gasolie heeft betrokken voor eigen verbruik als bedoeld in artikel 36l, lid 2, van de Wbm.

    3.5. Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent wie in een huurverhouding als de onderhavige heeft te gelden als "verbruiker" en wat als "eigen verbruik" van de verhuurder, en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op hun juistheid worden getoetst. Zij zijn niet onbegrijpelijk, en behoefden geen nadere motivering.

    Het middel faalt derhalve.

  4. Proceskosten

    De Staatssecretaris van FinanciÎn zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

  5. Beslissing

    De Hoge Raad:

    verklaart het beroep ongegrond, en

    veroordeelt de Staatssecretaris van FinanciÎn in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

    Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. MonnÈ, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2003.

    Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van FinanciÎn ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 348.

    PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

    MR. J.W. ILSINK

    ADVOCAAT-GENERAAL

    Nr. 37.612

    Derde Kamer B

    Regulerende energiebelasting 1997

    CONCLUSIE van 8 november 2002 inzake:

    DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIÀN

    tegen

    X B.V.

  6. Feiten en procesverloop

    1.1 Belanghebbende, X B.V., verhuurt hei-installaties aan A B.V., B B.V. en C B.V., die als zustervennootschappen deel uitmaken van hetzelfde concern als belanghebbende. Ter zake van de verhuur brengt belanghebbende per dag een bedrag in rekening, welk bedrag inclusief de voor het gebruik van de installatie benodigde gasolie is.

    1.2. Gedurende het kalenderjaar 1997 heeft belanghebbende in het kader van haar bedrijfsuitoefening in totaal 1.016.799 liter rode gasolie afgenomen van D B.V. te Q. Deze gasolie is gebruikt voor de aandrijving van de door belanghebbende in dit tijdvak verhuurde hei-installaties en wordt door de leverancier veelal geleverd op de locatie waar de desbetreffende zustervennootschap haar werkzaamheden uitvoert.

    1.3. Op 6 maart 1998 heeft belanghebbende verzocht om teruggaaf van een bedrag van ƒ 73.682,00 aan regulerende energiebelasting over 1997, op de voet van artikel 36l van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm). Bij beschikking van 7 oktober 1998 is het verzoek van belanghebbende door de Inspecteur, het Hoofd van de Belastingdienst/Douane district P, afgewezen. Tegen deze afwijzende beschikking is belanghebbende op 16 november 1998 in bezwaar gekomen. Op 28 december 1999 is het bezwaar afgewezen. Tegen de afwijzing op het bezwaar is op 7 februari 2000 beroep aangetekend bij het Gerechtshof te Amsterdam.

    1.4. In geschil is of het verbruik van de door belanghebbende betrokken rode gasolie heeft plaatsgevonden door belanghebbende, dan wel door de zustervennootschappen die gebruik hebben gemaakt van de machines en apparaten waarvoor de rode gasolie als brandstof is gebruikt.

    1.5. Op 11 juni 2001 is door het Hof schriftelijk uitspraak gedaan.

    1.6. De Staatssecretaris van FinanciÎn heeft tegen 's Hofs uitspraak tijdig en onder aanvoering van ÈÈn middel beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend, waarna de Staatssecretaris heeft gerepliceerd.

    1.7. Bij de Hoge Raad is een vergelijkbare zaak aanhangig onder nr. 37.852, waarin ik vandaag ook een conclusie neem. Beide conclusies zijn voorzien van dezelfde bijlage waarin ik de problematiek van de teruggaaf aan grootverbruikers van regulerende energiebelasting op halfzware olie, gasolie en LPG aan de hand van de wetsgeschiedenis bespreek.

  7. Beoordeling van het middel

    2.1. Het Hof overwoog:

    5.4. Het Hof begrijpt de stellingen van belanghebbende omtrent de verhuur van de hei-installaties aan de zustervennootschappen aldus, dat belanghebbende zich jegens die vennootschappen verplicht hei-installaties voor een bepaalde periode gebruiksklaar ter beschikking te stellen, hetgeen mede inhoudt dat in de bij de desbetreffende hei-installatie behorende brandstoftank gedurende die periode voortdurend gasolie beschikbaar is. Deze stellingen zijn door de inspecteur niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Vast staat voorts dat belanghebbende voor de verhuur van hei-installaties een bedrag per dag aan de huurder in rekening brengt, waarin de voor het gebruik van de installatie benodigde gasolie is begrepen. In dit verband heeft belanghebbende nog onweersproken gesteld dat de huurprijs niet afhankelijk is van de daadwerkelijk tijdens de huurperiode gebruikte hoeveelheid gasolie.

    5.5. Uitgaande van de onder 5.4. vermelde feiten en omstandigheden, in hun onderling verband bezien, dient belanghebbende naar 's Hofs oordeel te worden aangemerkt als verbruiker van de in geding zijnde gasolie, als bedoeld in artikel 36l, eerste lid, Wbm. Op grond van die feiten en omstandigheden heeft belanghebbende de gasolie ook betrokken voor eigen verbruik, als bedoeld in artikel 36l, tweede lid Wbm.

    5.6. Uit het onder 5.5 overwogene volgt dat belanghebbende aanspraak heeft op teruggaaf van belasting ter zake van de in geding zijnde gasolie. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat ƒ 73.682 aan belasting aan belanghebbende moet worden teruggegeven.

    2.2. Het middel richt zich tegen 's Hofs rov. 5.5 en 5.6, evenwel tevergeefs. Immers, gelet op hetgeen ik in de bijlage bij deze conclusie heb uiteengezet, alsmede op de door het Hof vastgestelde en in cassatie niet bestreden feiten, is belanghebbende degene die de rode gasolie voor eigen verbruik heeft betrokken en niet de zustervennootschappen, laat staan de door die vennootschappen gebezigde "locaties".

    2.3. Het Hof heeft dus op goede gronden een juiste beslissing gegeven.

  8. Conclusie

    Ik concludeer tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

    De Procureur-Generaal...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT