Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank 's-Gravenhage, 2 de Febrero de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 2 de Febrero de 2012
Uitgevende instantie:Rechtbank 's-Gravenhage

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Vreemdelingenkamer

Nevenzittingsplaats Arnhem

Registratienummer: AWB 11/15661

Datum uitspraak: 2 februari 2012

Uitspraak

ingevolge artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)

inzake

[naam],

geboren op [geboortedatum],

v-nummer [nummer],

van Afghaanse nationaliteit,

eiser,

gemachtigde mr. G.J. van der Graaf,

tegen

de Minister voor Immigratie en Asiel,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,

verweerder.

Het procesverloop

Eiser is bij besluit van 16 september 2010 ongewenst verklaard.

Daartegen heeft hij op 20 september 2010 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 april 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Op 4 mei 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van

8 november 2011. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.P.A. van Laarhoven.

De beoordeling

  1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit – de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen – te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.

  2. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.

    Eiser heeft sinds 2006 een relatie met [naam 2] (hierna: de partner) die de Poolse nationaliteit heeft. Samen hebben zij een dochter, [naam 3], geboren op [geboortedatum]

    Bij in rechte onaantastbaar vonnis van het Gerechtshof te Arnhem van 15 juli 2005 is eiser veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf wegens verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Eiser is na zijn invrijheidstelling naar zijn gezin in Polen vertrokken.

  3. Verweerder heeft eiser wegens voormelde veroordeling op grond van artikel

    67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, bij besluit van 16 september 2010 ongewenst verklaard en dat besluit in bezwaar gehandhaafd. Volgens verweerder is, wegens het vertrek van de partner van eiser naar Polen, het communautaire openbare orde-criterium niet op eiser van toepassing. Dat eiser als ongewenst vreemdeling in het Schengen Informatie Systeem (hierna: SIS) zal worden gesignaleerd, maakt zijn ongewenstverklaring evenmin onrechtmatig dan wel strijdig met het (analoog toe te passen) gemeenschapsrecht. De ongewenstverklaring van eiser levert, aldus verweerder, ook geen schending op van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Hetgeen is aangevoerd in het kader van artikel 3 van het EVRM biedt evenmin grond om van ongewenstverklaring af te zien.

  4. Hiermee kan eiser zich niet verenigen. Op hetgeen hij in dit verband heeft aangevoerd zal in het navolgende worden ingegaan.

  5. De rechtbank overweegt als volgt.

  6. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 heeft toegepast, en daarop volgend zal overgaan tot signalering in het SIS, omdat op hem, als partner van een EU-burger, het bepaalde in de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: de Richtlijn) van toepassing is, en verweerder dus had dienen te onderzoeken of eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat zijn beroep op het EU-recht strikt genomen dient te worden beschouwd als een beroep op het tot implementatie van de Richtlijn strekkende hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000). In deze paragraaf wordt, aldus eiser, geen onderscheid gemaakt tussen een huwelijk of een geregistreerd partnerschap enerzijds en andere vormen van duurzame relaties anderzijds.

    Voorts heeft eiser aangevoerd dat zijn ongewenstverklaring en dreigende signalering zijn Poolse partner ervan kunnen weerhouden om in een andere lidstaat arbeid te verrichten, hetgeen, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) van 7 juli 1992 in de zaak van Surinder Singh (C-370/90), niet in...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT