Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 16 de Marzo de 2004

Datum uitspraak16 de Marzo de 2004
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

16 maart 2004

Strafkamer

nr. 01066/03

AGJ/IV

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 23 december 2002, nummer 21/001186-01, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].

  1. De bestreden uitspraak

    Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 29 maart 2001 - de verdachte ter zake van "in het vooruitzicht van faillissement, terwijl het faillissement is gevolgd, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers, een betaling aannemen hetzij van een niet opeisbare schuld, hetzij van een opeisbare schuld tengevolge van overleg met de schuldenaar, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van achtduizend euro, subsidiair 160 dagen hechtenis en een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair zestig dagen hechtenis.

  2. Geding in cassatie

    2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

    2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

  3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel

    3.1. De middelen bevatten de klachten dat het Hof ten onrechte heeft bewezenverklaard dat de verdachte als bestuurder van [A] B.V. van [B] B.V. een betaling heeft aangenomen van een al dan niet opeisbare schuld en dat het Hof niet uitdrukkelijk heeft beslist op een ter terechtzitting van het Hof gevoerd verweer waarin wordt betwist dat sprake is van het aannemen van een betaling in de zin van art. 344 Sr.

    3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

    "de besloten vennootschap [A] B.V., zijnde één van de schuldeisers van de besloten vennootschap [B] B.V., op of omstreeks 7 april 1998 te Leur, gemeente Wijchen, althans in Nederland, in het vooruitzicht van het faillissement van [B] B.V., welke besloten vennootschap bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Roermond van 15 april 1988 [de Hoge Raad leest: 1998], in staat van faillissement is verklaard, terwijl verdachte als bestuurder van de besloten vennootschap [A] B.V. ten gevolge van overleg met [B] B.V. ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [B] B.V. een betaling van [B] B.V. heeft aangenomen van een al dan niet opeisbare schuld, immers heeft de besloten vennootschap op of omstreeks 7 april 1998 de cessie van een vordering van [B] B.V. op de Belastingdienst/Centrale Belastingadministratie, Ontvanger Ondernemingen te Nijmegen aan haar aanvaard als betaling van een vordering van [A] B.V. op [B] B.V., hij, verdachte, heeft feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedraging."

    3.3. De gebezigde bewijsmiddelen houden het volgende in:

    (i) De verdachte is directeur van [A] B.V.; hij is bevoegd die vennootschap te vertegenwoordigen. [A] B.V. had een vordering ten bedrage van ƒ 180.540,80 op [B] B.V., die op 15 april 1998 in staat van faillissement is verklaard.

    (ii) De verdachte heeft op 7 april 1998 aan de bestuurder van [B] B.V. - [betrokkene 1] - een akte van cessie - in strijd met de waarheid gedateerd op 29 september 1997 - ter ondertekening voorgelegd. De cessie heeft betrekking op een vordering van [B] B.V. op de Belastingdienst ter zake van te veel betaalde omzetbelasting.

    (iii) Van de akte van cessie is, na de ondertekening, door de verdachte op 8 april 1998 mededeling gedaan aan de Belastingdienst. Hij heeft te dier zake verzocht om uitbetaling van een bedrag van ƒ 180.540,80.

    (iv) De verdachte heeft met deze cessie beoogd de vordering die [A] B.V. had op [B] B.V. buiten het faillissement van [B] B.V. om geïncasseerd te krijgen.

    3.3. Voor de beoordeling van de middelen zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:

    Art. 344 Sr, zoals dit destijds luidde:

    Hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen wordt gestraft hij die ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers:

    1. in geval van faillissement, of in het vooruitzicht daarvan, indien het faillissement is gevolgd, enig goed aan de boedel onttrekt, of betaling aanneemt, hetzij van een niet opeisbare schuld, hetzij van een opeisbare schuld, in het laatste geval wetende dat het faillissement van de schuldenaar reeds was aangevraagd of ten gevolge van overleg met de schuldenaar;

    2. (...).

    Art. 3:94, eerste lid, BW:

    Buiten de in het vorige artikel geregelde gevallen worden tegen een of meer bepaalde personen uit te oefenen rechten geleverd door een daartoe bestemde akte, en mededeling daarvan aan die personen door de vervreemder of verkrijger.

    Art. 24, vijfde lid, Invorderingswet 1990:

    De verrekening is niet mogelijk met betrekking tot een belastingaanslag die een uit te betalen bedrag behelst indien deze vordering door de belastingschuldige onder bijzondere titel is overgedragen, mits de ontvanger met de overdracht heeft ingestemd. (...) De ontvanger is verplicht bij beschikking met de overdracht (...) in te stemmen indien op het tijdstip van de mededeling van de akte van overdracht (...) ten name van de belastingschuldige geen voor verrekening vatbare schuld invorderbaar is. De ontvanger kan bij beschikking instemming met de overdracht (...) weigeren. (...).

    3.5. Voorop gesteld zij dat een belastingschuld rechtstreeks voortvloeit uit de wet, in dit geval de Wet op de omzetbelasting 1968, en derhalve bestaat zodra de daartoe door de wet gestelde voorwaarden zijn vervuld. Met het vaststellen van een belastingaanslag die - zoals te dezen - ook kan bestaan uit een terug te geven bedrag...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT