Kort geding van Council of State (Netherlands), 21 de Abril de 2004

Datum uitspraak21 de Abril de 2004
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

200306476/1.

Datum uitspraak: 21 april 2004

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

verweerder.

  1. Procesverloop

    Bij besluit van 30 maart 1998 heeft de gemeenteraad van Vlist, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Stolwijk" vastgesteld.

    Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 november 1998, kenmerk RGG/ARB/151587A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

    Bij uitspraak van 13 februari 2002 (no. E01.99.0085/1) heeft de Afdeling dit besluit gedeeltelijk vernietigd.

    Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 augustus 2003, kenmerk DRM/ARB/03/10188A, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

    Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 29 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2003, beroep ingesteld.

    Bij brief van 22 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

    De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. L.J. van Pelt, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door A. de Jong, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.

  2. Overwegingen

    2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).

    Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.

    2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

    De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT