Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 7 de Mayo de 2004

Datum uitspraak 7 de Mayo de 2004
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

7 mei 2004

Eerste Kamer

Nr. C03/033HR

RM/JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

DE GEMEENTE HEERDE,

gevestigd te Heerde,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. M.W. Scheltema,

t e g e n

[Verweerder],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

  1. Het geding in feitelijke instanties

    Eiseres tot cassatie - verder te noemen: de Gemeente - heeft bij exploot van 11 juni 2002 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen en - voorzover in cassatie van belang - gevorderd dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

  2. [verweerder] zal bevelen de door haar op het perceel [a-straat 1] van het woonwagencentrum [A] geplaatste caravan van dit perceel en van het woonwagencentrum te verwijderen en verwijderd te houden, binnen ÈÈn week na betekening van het te wijzen vonnis;

  3. de Gemeente te machtigen de verwijdering zelf te doen bewerkstelligen, zo nodig met behulp van de sterke arm, indien [verweerder] in gebreke blijft aan het te wijzen vonnis te voldoen.

    [Verweerder] heeft de vordering bestreden.

    De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 2 juli 2002 de vordering toegewezen.

    Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.

    Bij arrest van 19 november 2002 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de Gemeente niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

    Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

  4. Het geding in cassatie

    Tegen het arrest van het hof heeft de Gemeente beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    Tegen [verweerder] is verstek verleend.

    De zaak is voor de Gemeente toegelicht door haar advocaat.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.

  5. Beoordeling van het middel

    3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

    (i) De Gemeente is eigenares van het woonwagencentrum [A] te [plaats]. Het woonwagencentrum bestaat uit vijftien standplaatsen, waarvan twaalf zijn bezet.

    (ii) Bij besluit van 12 maart 2002 heeft het College van burgemeester en wethouders (hierna te noemen: het College) besloten het woonwagencentrum [A] door middel van natuurlijk verloop op te heffen. De Gemeente heeft de bewoners hierover op 19 maart 2002 tijdens een bewonersoverleg ingelicht. Bij brief van 26 maart 2002 heeft de Gemeente een en ander schriftelijk aan de bewoners bevestigd. Ter belemmering van het gebruik van de drie lege standplaatsen heeft de Gemeente zeecontainers geplaatst.

    (iii) Kort na het bewonersoverleg van 19 maart 2002 heeft [verweerder] zonder (privaatrechtelijke) toestemming van de Gemeente en zonder huisvestingsvergunning een caravan geplaatst op [a-straat 1], ÈÈn van de drie leegstaande standplaatsen. Bij brief van 27 maart 2002 heeft de moeder van [verweerder], [betrokkene 1], namens [verweerder] het College verzocht de standplaats [a-straat 1] te mogen innemen.

    (iv) Bij brief van 4 april 2002 heeft het College [verweerder] gesommeerd het gebruik van de standplaats zonder toestemming en zonder huurovereenkomst te beÎindigen en de caravan te verwijderen vÛÛr 8 april 2002, 10.00 uur.

    (v) Bij brief van 5 april 2002 heeft mr. Jaasma namens [verweerder] het College verzocht een besluit te nemen op de aanvraag van [verweerder] van 27 maart 2002. Daarnaast heeft mr. Jaasma in die brief bezwaar gemaakt tegen de brief van 4 april 2002, voor zover deze brief een besluit inhoudt. Ten slotte heeft hij in die brief bezwaar gemaakt tegen het besluit van het College van 12 maart 2002.

    (vi) De Gemeente heeft het namens [verweerder] gedane verzoek in de hiervÛÛr in (iii) genoemde brief van 27 maart 2002 aangemerkt als een verzoek tot verhuur en tevens als een verzoek tot verlening van een huisvestingsvergunning.

    Bij brief van 8 mei 2002 heeft het College, in reactie op de brief van [betrokkene 1] van 27 maart 2002, aan haar bericht dat er, in verband met voornoemd besluit van het College van 12 maart 2002, geen standplaatsen meer worden verhuurd. Op het verzoek tot verlening van een huisvestingsvergunning heeft het College nog niet beslist.

    3.2 De Gemeente heeft vervolgens de hiervÛÛr in 1 weergegeven vordering in kort geding tegen [verweerder] ingesteld, kort samengevat ertoe strekkend om ontruiming van het perceel [a-straat 2] te verkrijgen.

    De voorzieningenrechter heeft de vordering toegewezen, het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de Gemeente alsnog niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien het hof van oordeel was dat gebruikmaking van aan het eigendomsrecht van de Gemeente verbonden bevoegdheden zou leiden tot een onaanvaardbare doorkruising van de regeling van de Huisvestingswet.

    3.3 Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld.

    Het arrest van de Hoge Raad van 9 juli 1990, nr. 13952, NJ 1991, 394, waarbij het hof aansluiting heeft gezocht, had betrekking op de Woonwagenwet, zoals deze toentertijd van kracht was. Deze wet verplichtte de gemeenten om openbare centra voor woonwagens in stand te houden en bevatte een op dit uitgangspunt voortbouwende regeling.

    Zoals ook door het hof is onderkend, zijn sindsdien de verdelingsregels voor woonwagenstandplaatsen geÔntegreerd in het normale woonruimteverdelingsregiem, vervat in de Huisvestingswet (Wet van 1 oktober 1992, Stb. 548, sindsdien meermalen gewijzigd). Deze ontwikkeling is voltooid met de Wet van 1 juli 1998, Stb. 459, tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en woonschepenregelgeving (hierna: de Intrekkingswet), in werking getreden op 1 maart 1999, waarbij de Woonwagenwet is ingetrokken. De verplichting voor gemeenten om een woonwagencentrum in stand te houden kwam daardoor te vervallen. In de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Intrekkingswet wordt te dien aanzien opgemerkt:

    De gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het volkshuisvestingsbeleid, waarvan de huisvesting van woonwagenbewoners onderdeel uitmaakt en waarbij alle burgers gelijk dienen te worden behandeld. Deze zorg voor het voorzien in passende woonruimte behelst het treffen van de benodigde maatregelen ten behoeve van een goede huisvesting voor de ingezetenen, ongeacht of zij in een woning, een woonwagen of een woonschip willen wonen. Deze verantwoordelijkheid houdt ook in dat een wettelijke verplichting voor een gemeente om een woonwagencentrum in stand te houden niet meer noodzakelijk is.

    De toegelaten instellingen (woningbouwcorporaties) zijn al verantwoordelijk voor de uitvoering van de lokale huisvesting van de doelgroep woonwagenbewoners (geregeld in het Besluit beheer sociale-huursector) en dienen zorg te dragen voor de aanleg van standplaatsen en het beschikbaar stellen van huurwoonwagens. Op grond van deze verantwoordelijkheden behoren gemeenten beheer en eigendom van bestaande standplaatsen en huurwagens over te dragen aan de toegelaten instellingen. Door wijziging van artikel 75, tweede lid, van de Woningwet verkrijgen de toegelaten instellingen ook het primaat bij de aanleg van standplaatsen en de bouw van huurwoonwagens.

    (Kamerstukken II, 1996-1997, 25 333, nr. 3, blz. 2)

    3.4 Ingevolge art. 1 lid 3 van de Huisvestingswet wordt thans in die wet en de daarop berustende bepalingen onder woonruimte mede begrepen een standplaats voor een woonwagen.

    Ingevolge art. 7 van de Huisvestingswet is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte, aangewezen overeenkomstig art. 5, in gebruik te nemen of te geven voor bewoning. Ingevolge art. 5 kan de gemeenteraad, voorzover dat in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte noodzakelijk is, - binnen zekere grenzen; zie art. 6 - in de huisvestingsverordening woonruimte aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mag worden genomen of gegeven, indien voor het in gebruik nemen daarvan geen huisvestingsvergunning is verleend. In afwijking hiervan is tot 1 januari 2003 in de in de bijlage genoemde betrokken gemeenten (waaronder de Gemeente) voor het in gebruik nemen of geven van een woonwagen op een standplaats een huisvestingsvergunning voor een standplaats vereist.

    In de memorie van antwoord bij het voorstel voor de Huisvestingswet is opgemerkt:

    Een gemeente die een deel van de woonruimtevoorraad onder het vergunningstelsel brengt, doet dit om beperkingen te kunnen aanbrengen in de kring van personen die op de aldus gecreÎerde deelmarkt zullen worden toegelaten.

    In feite worden meestal zelfs meerdere deelmarkten gecreÎerd. [...]

    Deze afbakeningen aan de vraagzijde kunnen worden gezien als de tegenhanger van de aanwijzing van en de onderscheidingen tussen de verschillende categorieÎn woonruimte waarvoor bij het in gebruik nemen voor bewoning een vergunning nodig is. In de gemeentelijke verordeningen zijn zij terug te vinden als criteria voor vergunningverlening.

    (Kamerstukken II, 1987-1988, 20 520, nr. 3, blz. 34)

    Ten aanzien van het recht van de aanvrager van een huisvestingsvergunning om de betrokken woonruimte in gebruik te nemen, bevat de Huisvestingswet geen regeling. In het kader van de verlening van een huisvestingsvergunning komt dit recht slechts aan de orde, wanneer de gemeenteraad gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om in de huisvestingsverordening te bepalen dat een aanvraag slechts in behandeling wordt genomen, indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij, indien hij een huisvestingsvergunning voor de in de aanvraag aangegeven woonruimte krijgt, die woonruimte ook daadwerkelijk in gebruik zal kunnen nemen (art. 23 lid 2). Voorts kunnen burgemeester en wethouders een eenmaal verleende huisvestingsvergunning intrekken, indien de vergunning-houder de erin vermelde woonruimte niet binnen de door burgemeester en wethouders bij de verlening van de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT