Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Amsterdam, 10 de Junio de 2004

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak10 de Junio de 2004
Uitgevende instantie:Rechtbank Amsterdam

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/047084-04

Datum uitspraak: 10 juni 2004

op tegenspraak

VERKORT VONNIS

van de rechtbank Amsterdam, negende meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,

ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring "Zuyder Bos" te Heerhugowaard.

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 mei 2004.

  1. Telastelegging

    Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.

  2. Voorvragen

    --------------------

  3. Waardering van het bewijs

    De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 23 januari 2004 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, vijfmaal, met een mes in het hart en de borst en/of de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken.

  4. Het bewijs

    De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

  5. De strafbaarheid van het feit

    Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

  6. De strafbaarheid van verdachte

    6.1. De raadsvrouw van verdachte heeft als verweer aangevoerd dat het telastegelegde feit niet aan verdachte kan worden toegerekend zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

    6.2. De rechtbank overweegt als volgt.

    Verdachte is uitvoerig onderzocht door - onder meer - de psycholoog G.M. Jansen en de psychiater E.M.M. Mol. Het resultaat van hun onderzoek is neergelegd in de Pro Justitia Rapportage van 21 april 2004. Zij voeren aan dat onderzochte in het bepalen van zijn wil en in zijn handelen sterk werd beperkt door de in het onderzoek vastgestelde stoornissen: hij was onvermogend sociale en intermenselijke verhoudingen op waarde te schatten, vertoonde een sterke mate van paranoÔdie en leefde al maanden met sterke angst en spanningen; in aanloop naar het delict lijkt hij het onrechtmatige van zijn geplande handelen deels te hebben beseft en er is ook van enige berekening (en wraak als motief) sprake geweest; zijn handelen is deels ingegeven door de in zijn persoonlijkheid vervatte antisociale elementen. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat het telastegelegde aan verdachte is toe te rekenen, zij het in sterk verminderde mate.

    De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt ze tot de hare. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

    Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

  7. ...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT