Hoger beroep van Gerechtshof Amsterdam (Nederland), 13 de Octubre de 2003

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak13 de Octubre de 2003
Uitgevende instantie:Gerechtshof Amsterdam (Nederland)

arrestnummer

rolnummer 23-000487-01

datum uitspraak 27 oktober 2003

tegenspraak

VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 30 januari 2001 in de strafzaak onder parketnummer 13/129155-97 van het openbaar ministerie tegen

[Verdachte]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 25 en 28 augustus 2000, 21 november 2000, 15 en 16 januari 2001 en in hoger beroep van 11 november 2002, 5 december 2002, 17 april 2003, 19 en 22 mei 2003, 4 en 18 september 2003 en 13 oktober 2003.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in hoger beroep van 13 oktober 2003 op vordering van de advocaat-generaal toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopien in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.

Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat het openbaar ministerie in deze zaak doelbewust, althans met grove veronachtzaming van verdachtes belangen tekort heeft gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.

Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met het algemeen belang dat de gemeenschap heeft bij een integer opsporingsbeleid en strafrechtspleging.

Een en ander heeft, aldus de raadsman, te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Hij heeft daartoe -kort samengevat en zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.

  1. Er geldt een verbod op het inzetten van criminele burgerinfiltranten, ingevolge een in 1998 door de Tweede-Kamer aangenomen motie. Dit verbod is al eerder, eind 1996, door het College van procureurs-generaal verwoord in de vorm van een voorlopige voorziening. In zeer bijzondere gevallen kan worden besloten om ontheffing te verlenen van het bovengenoemde verbod. Het moet dan gaan om een zaak waarin zeer zwaarwegende belangen op het spel staan. Als voorbeelden kunnen worden genoemd: ontvoeringen, gijzelingen, levensdelicten, aanslagen.

    In deze zaak is tot tweemaal toe een criminele burgerinfiltrant ([betrokkene]) ingezet in het kader van het Nederlands strafrechtelijk onderzoek tegen [verdachte].

    - De inzet van [betrokkene] in oktober 1998.

    [betrokkene] was in 1998 in de Verenigde Staten gedetineerd. In oktober van dit jaar hebben in Nederland drie ontmoetingen plaatsgevonden tussen [betrokkene] en [verdachte], welke ontmoetingen tot stand zijn gekomen via [naam]. [betrokkene] werd daarbij begeleid en aangestuurd door agenten van de Drugs Enforcement Administration (DEA). Tijdens de ontmoetingen met [verdachte] is direct afgeluisterd, waarvoor in 1998 geen wettelijke grondslag bestond en hetgeen derhalve verboden was. Uit deze ontmoetingen is een callmax-nummer van [verdachte] naar voren gekomen. Voor dit gegeven is geen verantwoording afgelegd door de officier van justitie. In het kader van het onderhavige opsporingsonderzoek tegen [verdachte] heeft de officier van justitie met betrekking tot dit callmax-nummer printgegevens opgevraagd.

    De inzet van [betrokkene] vond plaats naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van 17 juni 1998 van de Amerikaanse opsporingsautoriteiten (DEA Long Island) aan de Nederlandse justitie. Dat onderzoek had mede betrekking op verdachte. De inzet van [betrokkene] was ook van groot belang voor het onderhavige Nederlandse opsporingsonderzoek tegen verdachte, zoals blijkt uit de brief van 4 december 1998 van de Nederlandse officier van justitie mr. J.S. de Vries aan de Amerikaanse officier van justitie Burton T. Ryan.

    In juli 1998 zijn Nederlandse officieren van justitie naar New York geweest om [betrokkene] te horen. Uit het verhoor van Ryan op 29 april 2003 door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam, blijkt dat de Nederlandse...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT