Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 9 de Noviembre de 2004

Datum uitspraak 9 de Noviembre de 2004
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

9 november 2004

Strafkamer

nr. 02641/03

EC/SB

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 juni 2003, nummer 23/000116-02, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats].

  1. De bestreden uitspraak

    1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 21 februari 2001 - de verdachte ter zake van 1. primair: "moord" en 2. "als arts opzettelijk een valse verklaring nopens een oorzaak van overlijden afgeven" veroordeeld tot ÈÈn week gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.

    1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

  2. Geding in cassatie

    Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

  3. Beoordeling van het middel

    Waar het in dit geding om gaat

    3.1. Aan de verdachte, een huisarts, is tenlastegelegd, kort gezegd, dat hij op 5 februari 1997 zijn patiÎnte opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door haar een dodelijke injectie met ongeveer 50 milligram Alloferine toe te dienen en dat hij een valse verklaring van overlijden heeft opgemaakt waarin hij in strijd met de waarheid verklaart ervan overtuigd te zijn dat deze patiÎnte een natuurlijke dood is gestorven.

    3.2. De verdachte heeft, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, naar de kern genomen als verweer een beroep gedaan op overmacht in de zin van noodtoestand.

    3.3. Het Hof heeft dit beroep op overmacht in de zin van noodtoestand verworpen.

    Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan moord en het als arts opzettelijk een valse verklaring nopens een oorzaak van overlijden afgeven en hem veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een week.

    3.4. Het Hof heeft een namens de verdachte gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:

    "7. Het beroep op strafuitsluitingsgronden

    7.1. De verdediging heeft een beroep gedaan op - naar haar opvatting - een mengvorm van een rechtvaardigingsgrond en een schulduitsluitingsgrond, te weten noodtoestand en psychische overmacht, door haar aangeduid als "psychische noodtoestand".

    Dit beroep is door de verdediging als volgt vorm gegeven.

    Toen [verdachte] zich in de ochtend van 5 februari 1997 begaf naar het verzorgingstehuis De Open Hof, waar zijn patiÎnte [het slachtoffer] was opgenomen, werd hij overvallen door de situatie dat zij nog in leven was, terwijl hij had verwacht dat zij gedurende de nacht zou zijn overleden. Hij raakte ongewild en onvoorbereid verzeild in een situatie waarop hij niet heeft kunnen anticiperen. Hij kwam, zijn patiÎnte op sterven na dood aantreffend in een erbarmelijke ontluisterende situatie en vrezende dat zij zou "wegrotten" en niet meer waardig zou kunnen sterven in aanwezigheid van haar kinderen, in een situatie van acute en concrete nood, waaruit het belangenconflict voortvloeide waaraan hij een einde moest maken. Hij zag geen alternatieven en had slechts een zeer korte tijd om een afweging te maken, waarbij hij onder zware psychische druk stond die zijn manoeuvreerruimte beperkte.

    Deze druk werd veroorzaakt door de volgende omstandigheden:

    1. De zeer exceptionele mensonterende situatie van [het slachtoffer] in de laatste fase van haar leven. Zij lag al sinds 3 februari 1997 onverschoond en

      onverzorgd in bed met grote necrotische doorligwonden die een enorme stank veroorzaakten.

    2. De verminderde psychische draagkracht van [verdachte], veroorzaakt door het recent overlijden van zijn vader en het feit dat hij nog in het verwerkingsproces zat van een de avond daarvoor door hem verrichte euthanasie.

    3. De aanhoudende druk van de kinderen van [het slachtoffer] en het verzorgend personeel van De Open Hof.

    4. Het gevoel van onmacht door een verlies aan regie, doordat zijn collega tegen de wens van [verdachte] de beslissing had genomen tot verhoging van het morfinepeil, waardoor het sterfproces eigenlijk in gang werd gezet, terwijl [verdachte] zelf steeds de wens van zijn patiÎnte had gerespecteerd en alles had gedaan om haar te activeren en haar leven te verlengen.

      7.2. Het hof verstaat dit beroep aldus, dat de verdediging een beroep doet op overmacht in de zin van noodtoestand, waarbij, voor zover aan de door [verdachte] gemaakte afweging naar objectieve maatstaven gebreken kleefden, deze in de concrete situatie verontschuldigbaar waren omdat [verdachte] onder een zodanige psychische druk stond dat hij daaraan geen weerstand behoefde te bieden.

  4. Uitgangspunten

    Bij de beoordeling van dit beroep op meervoudige overmacht gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden:

    [Verdachte] heeft sinds 1979 een zelfstandige huisartspraktijk. Hij is bekend met de praktijk van euthanasie en vanaf het begin lid van de SCEA-groep (Steun en Consultatie bij Euthanasie in Amsterdam). [Het slachtoffer], geboren [geboortedatum] 1912, is als patiÎnte ingeschreven geweest in deze huisartspraktijk vanaf ongeveer 1980. [Verdachte] heeft tot haar overlijden veelvuldig contact met haar gehad. Naast hartproblemen had zij ook forse osteoporose.

    Begin 1995 is [het slachtoffer] met haar echtgenoot verhuisd naar het verzorgingscentrum De Open Hof. Vanaf juli 1996 leefde [het slachtoffer] apart van haar echtgenoot. Zij kon deze situatie moeilijk verwerken en werd vanaf oktober 1996 in toenemende mate bedlegerig. Omdat zij nauwelijks te mobiliseren was en haar bed niet uit wilde komen, ontstonden bij [het slachtoffer] ernstige decubituswonden. [Verdachte] heeft in die periode meermalen tevergeefs getracht [het slachtoffer] te overtuigen van het belang van fysiotherapie en haar erop gewezen dat haar wens om in bed te blijven liggen haar dood naderbij kon brengen. In die periode heeft [verdachte] de wenselijkheid van opname in een verpleeghuis besproken. [Het slachtoffer] weigerde een dergelijke opname.

    Het beleid van [verdachte] was gericht op bevordering van de mobiliteit van [het slachtoffer] en bestrijding van haar ongemak en pijn, aanvankelijk met MS Contin en later met Durogesic pleisters 50 mcg, allebei morfinepreparaten. Daarbij heeft hij [het slachtoffer] erop gewezen dat deze vorm van pijnbestrijding een levensverkortend effect kon hebben.

    Vanaf 18 december 1996 ging het slechter met [het slachtoffer]. Zij had toen een grote decubitusplek met pus en necrose op de rechterheup.

    Op 8 januari 1997 bleken de decubitusplekken iets te zijn verbeterd. [Het slachtoffer] at echter nauwelijks meer, omdat het slikken moeizaam ging.

    Tijdens een bezoek van [verdachte] op 21 januari 1997 bleek dat [het slachtoffer] helemaal niet meer uit bed kwam. Zij had ernstige necrose aan een van de hielen en zij is hiervoor in het AMC behandeld. Desgevraagd heeft [het slachtoffer] toen aan [verdachte] aangegeven te willen leven, waarop aan haar duidelijk is gemaakt dat zij dan haar bed uit diende te komen.

    Op 27 januari 1997 heeft [verdachte] de dosering van de Durogesicpleisters verhoogd tot 75 mcg. Hij had al eerder ter bestrijding van de pijn tijdens de verzorging morfinezetpillen voorgeschreven.

    Op 28 januari 1997 heeft [verdachte] [het slachtoffer] gevraagd of zij wilde inslapen, waarop zij heeft aangegeven dat zij haar kinderen wilde blijven zien en hij, [verdachte], heeft daaruit begrepen dat zij voor het leven koos. [Verdachte] heeft het beleid - pijnstilling en optimale verzorging van de decubituswonden - derhalve gecontinueerd. De necrose gaf een penetrante stank af.

    Op 31 januari 1997 is [het slachtoffer] door een collega-arts van [verdachte], die in dezelfde praktijk werkzaam was, gezien. Blijkens een aantekening in het journaal van [verdachte] jammerde [het slachtoffer] toen van de pijn, echter zonder affect. De collega-arts heeft daarop telefonisch overleg gehad met [verdachte], die haar erop wees dat [het slachtoffer] gekozen had voor het leven en dat zij derhalve terughoudend diende te zijn met de toediening van morfine en zeker niet over moest gaan tot verhoging van de dosis morfine. De collega-arts heeft die avond echter een extra Durogesicpleister van 50 mcg laten plakken, waarmee de totale dosis van dat middel uitkwam op 125 mcg.

    Op 3 februari 1997 is [verdachte] weer bij [het slachtoffer] geweest. Zij lag toen in een diepe roes in een foetushouding. [Het slachtoffer] at niet meer en dronk nauwelijks. Zij was niet meer aanspreekbaar. Omdat [het slachtoffer] onrustig was, heeft [verdachte] met de zorgmanager afgesproken dat deze haar, indien zij weer onrustig werd, valium per injectie zou toedienen. Overigens heeft [verdachte] zelf niet waargenomen dat zij onrustig was. Hij heeft dit vernomen van de zorgmanager.

    Op 4 februari 1997 is [verdachte] bij [het slachtoffer] teruggeweest. Toen bleek dat zij geen valium toegediend had gekregen. Dit bevreemdde hem, daar dit niet in overeenstemming was met de eerder ook door de dochters aangegeven onrust. Om haar rustig te laten slapen, heeft [verdachte] [het slachtoffer] toen vier ampullen fenobarbital ‡ 100 mg toegediend. Hij liet nog eens vier ampullen van dit middel achter en sprak met de zorgmanager af dat hij deze 's avonds zou toedienen. [Verdachte] wilde hiermee haar onrust wegnemen en haar rustig laten slapen, maar hij verwachtte wel dat zij na de toediening van deze tweede dosis zou komen te overlijden.

    Op 5 februari 1997 heeft [verdachte] [het slachtoffer] in de ochtend opnieuw bezocht. Haar familie had de hele nacht bij haar gewaakt. [Verdachte] was verbaasd dat zij toen nog leefde. Hij had verwacht dat de zorgmanager hem 's nachts zou hebben gebeld om het overlijden...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT