Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 2 de Febrero de 2005

Datum uitspraak 2 de Febrero de 2005
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

03/1160 WW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.

  1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

    Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.

    Namens appellant is mr. D.G. Lysen-Berkenbosch, medewerker van ARAG Rechtsbijstand, in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Roermond op 28 januari 2003 onder nummer 02/840 WW tussen partijen gewezen uitspraak (de aangevallen uitspraak), waarbij het beroep van appellant tegen het door gedaagde op bezwaar gegeven besluit van 2 juli 2002 (het bestreden besluit) ongegrond is verklaard.

    Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

    Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 22 december 2004, waarbij appellant en zijn gemachtigde, met bericht, niet zijn verschenen, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard, werkzaam bij het Uwv.

  2. MOTIVERING

    De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.

    Appellant, geboren op 15 februari 1948, is op 1 maart 1982 in dienst getreden bij [werkgever] (hierna: werkgever). Laatstelijk was hij werkzaam als inkoper. Bij beschikking van 10 september 2001 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2002 ontbonden, waarbij aan eiser een vergoeding werd toegekend van

    f 240.000,-- (€ 108.907,25).

    Appellant heeft per 1 januari 2002 een WW-uitkering aangevraagd. Bij het bestreden besluit heeft gedaagde vastgesteld dat, gelet op artikel 16, derde lid, van de WW, artikel 7:672 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 6 van de van toepassing zijnde CAO, voor appellant een opzegtermijn geldt van vijf maanden en dat niet eerder kan worden opgezegd dan voor de vijftiende van de maand, hetgeen betekent dat de opzegtermijn van appellant loopt vanaf 11 september 2001 tot en met vrijdag 15 februari 2002 en dat de eerste werkloosheidsdag derhalve maandag 18 februari 2002...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT