Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 15 de Abril de 2005

Datum uitspraak15 de Abril de 2005
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

Nr. 39.905

15 april 2005

EC

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 mei 2003, nr. P01/02902, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.

  1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

    Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 157.511.006.

    Vervolgens is haar over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 198.744.974, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

    Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

    Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

  2. Geding in cassatie

    Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Staatssecretaris van FinanciÎn heeft een verweerschrift ingediend.

    Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door Mr. M. Mees, advocaat te Amsterdam.

    De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 31 augustus 2004 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

    Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

  3. Beoordeling van het middel

    3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

    3.1.1. Belanghebbende produceert suiker. Het productieseizoen loopt van medio september tot de tweede helft van december. Zij heeft haar suikervoorraad in de aangifte vennootschapsbelasting 1993 op kostprijs of lagere opbrengstwaarde gewaardeerd. Daarbij maakte zij administratief onderscheid in enerzijds A- en B-suiker en anderzijds C-suiker. Belanghebbende was over het verkoopseizoen van 1 juli 1993 tot en met 30 juni 1994 een suikerheffing verschuldigd ingevolge een communautaire verordening. Deze heffing was gerelateerd aan de door belanghebbende in het productieseizoen september 1993 tot eind 1993 geproduceerde A- en B-suiker. Over de productie 1993 bedroeg deze suikerheffing ƒ 39.600.000. Belanghebbende heeft de verschuldigde suikerheffing in haar aangifte vennootschapsbelasting ten laste van het resultaat van het boekjaar 1993 gebracht door de vorming van een passiefpost ten belope van ƒ 39.600.000.

    3.1.2. De Inspecteur heeft de aangegeven winst uit onderneming gecorrigeerd met een bedrag van ƒ 29.403.000, dat is 74,25% van de verschuldigde suikerheffing van ƒ 39.600.000. Het percentage van 74,25% is bepaald door de voorraad A- en B-suiker per ultimo 1993 van 243.653 ton te delen door de productie van A- en B-suiker in de periode van september tot en met december 1993. De overige 25,75% heeft de Inspecteur wel in aftrek toegelaten, omdat dit gedeelte van de geproduceerde suiker reeds in 1993 was verkocht.

    3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat tot de kosten van de voorraad van voortgebrachte goederen behoren kosten die voor de productie nodig zijn en daarmee onmiddellijk samenhangen, dat de suikerheffing, welke een percentage bedraagt van de geproduceerde A- en B- suiker, een heffing naar de productie van A- en B-suiker is, dat dan ook de suikerheffing bepaaldelijk door de productie van deze suiker wordt opgeroepen en daarom als zodanig een noodzakelijk onderdeel van de kostprijs van A- en B-suiker vormt.

    3.3. Het middel, dat tegen deze oordelen opkomt, faalt op de gronden, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.11 tot en met 5.15 en 5.17.

  4. Proceskosten

    De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

  5. Beslissing

    De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

    Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2005.

    PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

    MR. J.A.C.A. OVERGAAUW

    ADVOCAAT-GENERAAL

    Nr. 39 905

    Derde Kamer (A)

    Vennootschapsbelasting 1993

    Conclusie van 31 augustus 2004 inzake:

    X B.V.

    TEGEN

    DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIÀN

  6. Feiten en loop van het geding

    1.1 Aan de Hofuitspraak(1) en de overigens tot het geding behorende stukken ontleen ik de volgende feiten. Belanghebbende, X B.V., drijft een onderneming op het gebied van onder meer levensmiddelen, zoetwaren en suiker. Als suikerproducent produceert zij in de periode van medio september tot de tweede helft van december suiker. Zij heeft haar suikervoorraad in de aangifte vennootschapsbelasting 1993 op kostprijs of lagere opbrengstwaarde gewaardeerd(2). Daarbij maakt zij administratief onderscheid in enerzijds A- en B-suiker en anderzijds C-suiker(3). De voorraad A- en B-suiker is op haar balans per 31 december 1993 gewaardeerd op f 220.760.000(4). De voorraad C-suiker staat op de balans per ultimo 1993 voor f 39.924.000. Belanghebbende is over de productie van A- en B-suiker een suikerheffing verschuldigd vanwege de Europese Unie(5).

    1.2 Belanghebbende publiceert zelf geen jaarrekening; haar financiÎle gegevens zijn opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van haar moedermaatschappij, K N.V.(6) In deze jaarrekening wordt de voorraad gewaardeerd tegen de interventieprijs in de Europese Unie(7). De balansdatum is 30 september.

    1.3 Belanghebbende heeft in de periode van medio september 1993 tot de tweede helft van december 1993 (afgerond) 417.000 ton suiker geproduceerd; daarvan is 328.152 ton A- en B-suiker. Zij is over het tijdvak van 1 juli 1993 tot en met 30 juni 1994 (verkoopseizoen) een bedrag van f 39.600.000 aan suikerheffing verschuldigd geworden. Een voorlopige betaling vond plaats in mei 1994; in december 1994 volgde de eindafrekening. Zij heeft de verschuldigde suikerheffing over het seizoen 1993-1994 in haar aangifte vennootschapsbelasting ten laste van het resultaat van het boekjaar 1993 gebracht door de vorming van een passiefpost ten belope van

    f 39.600.000. Belanghebbende heeft in 1993 63.000 ton A- en B-suiker en 110.000 ton C-suiker geÎxporteerd naar landen buiten de Europese Unie. Zij rekent de exportrestituties tot haar winst tegelijk met de opbrengst van verkoop van A- en B-suiker.

    1.4 De Inspecteur heeft de aanslag vennootschapsbelasting 1993 aan belanghebbende opgelegd conform de ingediende aangifte onder de voorwaarde dat belanghebbende geen beroep zou doen op het ontbreken van een nieuw feit, indien het lopende boekonderzoek tot correcties zou leiden(8).

    1.5 De Inspecteur heeft naar aanleiding van het boekenonderzoek door middel van een navorderingsaanslag de aangegeven winst uit onderneming gecorrigeerd met een bedrag van f 29.403.000, dat is 74,25% van de verschuldigde suikerheffing van

    f 39.600.000(9). Het percentage van 74,25% is bepaald door de voorraad A- en B-suiker per ultimo 1993 van 243.653 ton te delen door de productie van A- en B-suiker in de periode van september tot en met december 1993. De overige 25,75% heeft de Inspecteur wel in aftrek toegelaten, omdat dit gedeelte van de geproduceerde suiker reeds in 1993 is verkocht(10).

    1.6 Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en is - na afwijzing van het bezwaarschrift - in beroep gegaan tegen de uitspraak op het bezwaar.

    1.7 Voor het Hof is belanghebbende primair van mening dat een passiefpost voor het volledige bedrag van de suikerheffing kan worden opgenomen. Subsidiair stelt zij dat een passiefpost van 50% van de suikerheffing mag worden opgenomen, zodat de heffing naar tijdgelang over het verkoopseizoen wordt verdeeld. Het primaire standpunt van de Inspecteur is dat geen passiefpost mag worden gevormd. Het Hof verwoordt dit in rechtsoverweging 4.1 als volgt: 'De inspecteur stelt primair dat voor de vorming van een passiefpost geen plaats is, althans niet tot een hoger bedrag dan de door hem aanvaarde f 10.197.000.' Subsidiair stelt de Inspecteur dat - als belanghebbende terecht een passiefpost heeft gevormd - de suikerheffing dient te worden geactiveerd als kostprijs van de voorraad A- en B-suiker. Het Hof omschrijft het geschil als volgt:

    'In geschil is de vraag of de suikerheffing van het seizoen 1993-1994 in 1993 volledig ten laste van het resultaat van 1993 kan worden gebracht, zoals belanghebbende betoogt, of slechts naar rato van de verkochte suiker, welk standpunt de inspecteur inneemt.'

    1.8 Het Hof heeft geoordeeld dat de suikerheffing over de op de balansdatum aanwezige voorraad A- en B-suiker als onderdeel van de kostprijs van deze voorraad op de balans per ultimo 1993 moet worden geactiveerd en heeft het beroep ongegrond verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van FinanciÎn heeft daarop gereageerd met een verweerschrift. Ten slotte heeft belanghebbende een schriftelijke toelichting ingediend.

  7. Geschil in cassatie

    Geschil

    2.1 In geschil is of de suikerheffing over de op de balansdatum aanwezige voorraad A- en B-suiker geactiveerd moet worden als onderdeel van de kostprijs van deze voorraad(11).

    Uitwerking en indeling conclusie

    2.2 Het geschil heeft betrekking op de toerekening van de suikerheffing aan de verschillende jaren. Behalve de vraag of de suikerheffing dient te worden geactiveerd als onderdeel van de voorraad A- en B-suiker wordt in deze conclusie nagegaan of in 1993 voor de suikerheffing een passiefpost mag worden gevormd, waarbij de verhouding tussen de eventuele activering en passivering met het oog op de juiste toerekening centraal staat.

    2.3 Eerst wordt in onderdeel 3 de werking van het systeem van de suikerheffing in beeld gebracht, zodat zichtbaar wordt in hoeverre verband bestaat tussen de suikerheffing en de productie, de afzet en de verschillende perioden. Vervolgens wordt in onderdeel 4 ingegaan op het begrip 'goed koopmansgebruik', de voorwaarden voor de vorming van een passiefpost en de criteria ter bepaling van de kostprijs van de voorraad. In onderdeel 5 wordt het voorgaande...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT