Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 24 de Mayo de 2005

Datum uitspraak24 de Mayo de 2005
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

24 mei 2005

Strafkamer

nr. 02104/04 A

PB/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 25 mei 2004, nummer HAR: 20/2004, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren op Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1950, wonende op Curaçao.

  1. De bestreden uitspraak

    Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 4 december 2003 - de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid onder A, van de Opiumlandsverordening 1960" veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf.

  2. Geding in cassatie

    Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.

  3. Beoordeling van het middel

    3.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof zijn oordeel dat sprake is van een kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte, ontoereikend heeft gemotiveerd.

    3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:

    "dat zij op 22 mei 2003 op het eiland Curaçao opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960, ongeveer 3060 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960."

    3.2.2. In de bestreden uitspraak heeft het Hof onder het hoofd "Bewijsmotivering" het volgende overwogen:

    Het Hof baseert zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan niet alleen op de door de eerste rechter gehanteerde bewijsmiddelen, maar ook op de leugenachtige verklaring van verdachte zelf.

    In haar op 23 mei 2003 tegenover de politie afgelegde verklaring (V 01/01) verklaart verdachte, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:

    a. ik liep al lang rond met het idee om een paar dagen naar Nederland te gaan voor vakantie;

    b. op zondag 18 mei 2003 kocht ik een ticket in Punda;

    c. op mijn werk heb ik het zodanig geregeld dat ik twee weken vrij van dienst kon krijgen.

    De juistheid van deze verklaringen van verdachte wordt weerlegd door na te melden verklaringen of ambtsberichten:

    Ad a

    a.1. [Getuige 1] (V 02/02), die verklaart dat de verdachte tegen hem gezegd heeft dat ze met een zieke schoonzus naar Nederland ging;

    a.2. [Getuige 2] (bij RC), die verklaart van de directe chef van de verdachte begrepen te hebben dat de verdachte iemand naar Nederland moest begeleiden;

    Ad b

    b.1. het feit van algemene bekendheid dat het kantoor van DCA in Punda op zondag gesloten is;

    b.2. de verklaring van verdachte (V 01/01) inhoudende dat [zij] zich op 23 mei 2003 niet meer herinnerde hoeveel ze op 18 mei 2003 voor het ticket betaald heeft;

    Ad c

    c.1. het als bijlage bij het proces-verbaal opgenomen geschrift, zijnde een kopie van het ticket van de verdachte, waarop als retourdatum is vermeld 20 juni 2003.

    Voor de onjuistheden in haar verklaringen is, mede gelet op de overige bewijsmiddelen, geen andere reden aan te wijzen dan dat verdachte kennelijk de waarheid heeft willen bemantelen. Een waarheid die inhoudt, dat verdachte niet voor vakantie of begeleiding van een ziek persoon, maar voor een drugstransport naar Nederland ging.

    3.2.3. De onder 3.2.1 weergegeven bewezenverklaring steunt voorts op de volgende bewijsmiddelen en nadere

    bewijsoverweging:

    1.

    Een ambtsedig proces-verbaal van de Inspectie der Invoerrechten en Accijnzen, no. 261/2003, opgemaakt en op 24 mei 2003 gesloten en getekend door J.A. Coelho, kommies tweede klasse der belastingen, standplaats Curaçao, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant -zakelijk weergegeven-:

    Op 22 mei 2003 heb ik als verdacht van overtreding van de Opiumlandsverordening 1960, zoals gewijzigd, aangehouden een vrouw die opgaf te zijn:

    [verdachte], geboren te Curaçao op [geboortedatum] 1950.

    Tijdens de uitvoervisitatie van bagage van de KLM-vlucht met bestemming Amsterdam reageerde de narcoticahond Seena op een zwarte reistas voorzien van het bagage-etiket genummerd [001]. Ik begaf me naar het kantoor van de KLM alwaar ik werd ingelicht dat een vrouwelijke passagier, genaamd [verdachte], bagage had ingecheckt voorzien van voornoemd bagage-etiket. [Verdachte] werd door douanerechercheurs van boord gehaald en aan mij overgedragen. Zij overhandigde mij haar bescheiden. Aan de kaft van haar passagebijet had zij twee stuks reclame-bagage etiketten vastgeplakt, waaronder een etiket genummerd [001]. In de KLM bagagesorteerruimte identificeerde [verdachte] de reistas voorzien van bagage-etiket genummerd [001] als de hare. De reistas werd door [verdachte] met een sleutel geopend. Tijdens de visitatie constateerde ik dat de bodem een abnormale dikte had. De bodem werd opengesneden, waarna er een pak omwikkeld met plakband te voorschijn kwam. Bij het inkepen van dit pak kwam er een wit poeder gelijkend op een verdovend middel te voorschijn. De reistas en het pak met inhoud werd overgedragen aan de Douanerecherchedienst voor verder onderzoek.

    2.

    Een ambtsedig proces-verbaal met bijgevoegde verklaring van de Inspectie der Invoerrechten en Accijnzen, afdeling Douanerecherchedienst, no. 0782/2003...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT