Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 6 de Marzo de 1996

Datum uitspraak 6 de Marzo de 1996
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financin tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 september 1993 betreffende na te melden aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z gedane uitnodiging tot betaling van invoerrecht, omzetbelasting en bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's.

  1. Uitnodiging, bezwaar en geding voor het Hof Belanghebbende is door de Inspecteur van de Belastingdienst/douane district P op 12 juni 1990, jaar 1990, schriftelijk uitgenodigd tot betaling van bedragen van ƒ 610,40 aan invoerrecht, ƒ 4.027,30 aan omzetbelasting en ƒ 14.954,40 aan bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's. Het tegen die bedragen door belanghebbende gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur afgewezen. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op omzetbelasting en bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's, alsmede de uitnodiging tot betaling voor de daarin opgenomen bedragen aan omzetbelasting en bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's, heeft vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

  2. Geding in cassatie De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Van den Berge heeft op 5 juli 1995 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

  3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende heeft op 20 februari 1990 met gebruikmaking van een formulier Enig document ED 33 een auto, merk Jeep, type Cherokee Commercial, ten invoer tot verbruik aangegeven. De auto is aangegeven als bedrijfsauto. Op de dag van aangifte werd op die aangifte een document afgegeven. Na verificatie kwam de dienstdoende ambtenaar tot de conclusie dat de auto een personenauto was in de zin van artikel 50, lid 3, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (tekst 1990, hierna: de Wet). De ambtenaar deelde het bedrag aan meer verschuldigde belasting op voormelde datum aan belanghebbende mee, die dit bedrag niet heeft betaald, noch ook tegen dit bedrag bezwaar heeft gemaakt binnen de termijn van twee maanden, genoemd in artikel 108, lid 1, van de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen (tekst 1990, hierna: de AWDA). De auto is kort na de verificatie aan belanghebbende ter beschikking gesteld. De onderhavige uitnodiging tot betaling is op 12 juni 1990 verzonden, zonder dat daaraan een uitspraak als bedoeld in artikel 98 van de AWDA was voorafgegaan. Bij de berekening van de in de uitnodiging tot betaling als verschuldigd vermelde bedragen aan belasting is de Inspecteur ervan uitgegaan, dat de auto een personenauto is, als bedoeld in artikel 50, lid 3, van de Wet.

    3.2. Voor zover middel 1 betoogt dat artikel 22, lid 4, van de Wet aan 's Hofs beslissing in de weg staat, kan het niet tot cassatie leiden. Aangezien het geschil betrekking heeft op de uitlegging van een bepaling die niet van toepassing is voor de heffing van het invoerrecht, is dienaangaande ten aanzien van het invoerrecht niets komen vast te staan.

    3.3. Voor het Hof was in geschil of de uitnodiging tot betaling terecht en tot het juiste bedrag is gedaan. Het Hof heeft de uitnodiging vernietigd, omdat deze geen wettelijke basis heeft. De middelen gaan terecht ervan uit dat dit oordeel van het Hof juist is, en kunnen derhalve in zoverre evenmin tot cassatie leiden.

    3.4. Het hiervr in 3.3. overwogene doet er niet aan af dat de verschuldigdheid van de in de uitnodiging genoemde bedragen onherroepelijk vaststaat, doordat belanghebbende, nadat de ambtenaar haar op 20 februari 1990 in kennis had gesteld van die bedragen aan meer verschuldigde belasting, heeft nagelaten binnen twee maanden na die dag een bezwaarschrift in te dienen bij de Inspecteur. De verschuldigdheid van die bedragen uit dien hoofde is echter geen onderwerp van het geschil.

  4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

  5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.

    Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 6 maart 1996.

    Van de Staatssecretaris van Financin wordt ter zake van dit beroep in cassatie een recht geheven van ƒ 300,--.Nr. 29.908 Mr Van den Berge

    Derde Kamer A Conclusie inzake:

    Omzetbelasting 1990 de staatssecretaris van Financin

    Parket, 5 juli 1995 tegen:

    X B.V.

    Edelhoogachtbaar college,

  6. Beschrijving van de zaak

    1.1.Het beroep in cassatie is gericht tegen de schriftelijke uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde enkelvoudige belastingkamer (nader: het Hof), gedaan op 13 september 1993 onder nummer 40/1991. Het is tijdig en op de juiste wijze ingesteld door de staatssecretaris van Financin (nader: de Staatssecretaris).

    1.2Blijkens de gedingstukken heeft de belanghebbende op 20 februari 1990 op het douane-kantoor Eindhoven een auto, merk Jeep, type Cherokee Commercial, als bedrijfsauto aangegeven ten invoer tot verbruik door middel van een formulier Enig document ED 33, waarop een document is afgegeven. Het gaat hier kennelijk om een document ex art. 14, lid 1, sub a, Algemene Wet inzake de Douane en de Accijnzen (tekst 1990; nader AWDA ), dat wil zeggen dat op het aangifteformulier wordt aangetekend dat het goed onder douaneverband is geplaatst in afwachting van (i.c.) verificatie.

    1.3De dienstdoende ambtenaar kwam bij verificatie tot de slotsom dat het geen bedrijfs-, maar een personenauto in de zin van art. 50, lid 3, Wet op de omzetbelasting 1968 (tekst 1990; nader: Wet OB 1968) betrof, omdat de laadvloer niet uit n stuk bestond en de zijruiten onvoldoende afgedekt zouden zijn. Tot de gedingstukken behoort een kopie van het aangifteformulier met daarop aangetekend de bevindingen van de ambtenaar.

    1.4De ambtenaar deelde de meerverschuldigde belasting aan de de belanghebbende mee. Kort na de verificatie is, naar het Hof heeft vastgesteld (blz. 2, bovenaan) de auto aan de belanghebbende ter beschikking gesteld. De belanghebbende heeft ook na herhaaldelijk aandringen de belasting niet betaald.

    1.5Daarom is gedagtekend 12 juni 1990 aan de belanghebbende een uitnodiging tot betaling "(...) o.g.v. artikel 111 van de Algemene Wet inzake de Douane en de Accijnzen" verzonden ten bedrage van ƒ 610,40 invoerrechten, ƒ 4.027,30 omzetbelasting en ƒ 14.954,30 bijzondere verbruiksbelasting van personenenauto's (BVP). Op deze uitnodiging staat vermeld dat tegen genoemde bedragen bezwaar kan worden gemaakt. Het bezwaar van de belanghebbende is afgewezen.

    1.6Op het beroep van de belanghebbende heeft het Hof de uitnodiging, voor zover deze betrekking heeft op omzetbelasting en BVP, vernietigd. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak twee cassatiemiddelen voorgesteld. De belanghebbende heeft geen vertoogschrift ingediend.

  7. Samenloop van invoerrecht en omzetbelasting, c.q. BVP

    2.1Hoofdstuk III van de Wet OB 1968 (art. 18 tot en met 23) heeft als titel: `Heffing ter zake van invoer'. De heffing van omzetbelasting bij invoer gaat - afgezien van gevallen van verlegging op grond van art. 23 Wet OB 1968 - grotendeels op dezelfde voet als die van het invoerrecht, zoals blijkt uit art. 19 Wet OB 1968, dat onder omstandigheden de douanewaarde als maatstaf van heffing neemt, uit art. 21, waarin voor de bij invoer geldende vrijstellingen (deels) wordt aangesloten bij de vrijstellingen van invoerrecht, en uit art. 22, lid 1 - behorend tot afdeling 4 (`Wijze van heffing') van dit hoofdstuk - dat de AWDA van toepassing verklaart als ware de belasting invoerrecht.

    2.2Art. 22, lid 4, Wet OB 1968 bevat een regeling inzake de rechtsgang bij geschillen omtrent de aldus bij invoer verschuldige omzetbelasting:

    Voor zover krachtens de artikelen 108 en 109 [AWDA] ten aanzien van het invoerrecht rechtsmiddelen openstaan, geldt hetgeen onherroepelijk is komen vast te staan ten aanzien van het invoerrecht van de goederen, mede ten aanzien van de omzetbelasting.

    Dit artikellid was in 1990 van overeenkomstige toepassing op de BVP bij invoer (art. 50 [oud], lid 15, Wet OB 1986).

    2.3De bepaling vindt haar oorsprong in de Wet van 8 april 1971, houdende nieuwe regelen omtrent administratieve rechtspraak inzake de omzetbelasting (Tariefcommissiewet), Stb. 1971, 220, op dit punt in werking getreden op 1 januari 1976, waarbij de gerechtshoven werden aangewezen als bevoegde rechtsprekende organen inzake omzetbelasting. Voordien was die rechtspraak in handen van de Tariefcommissie. Deze bleef echter bevoegd in zaken betreffende het invoerrecht.

    2.4Art. 22, lid 3, Wet OB 1968 (oorspronkelijke tekst, naderhand lid 4 ) bepaalde echter:

    Voor zover tegen de toepassing van de in artikel 21 [Wet OB 1968] genoemde vrijstellingsbepalingen ten aanzien van het invoerrecht rechtsmiddelen open-staan, geldt hetgeen omtrent de toepassing van die bepalingen ten aanzien van het invoerrecht van de goederen onherroepelijk is komen vast te staan mede ten aanzien van de omzetbelasting.

    Dit werd als volgt toegelicht:

    De bepaling (...) lid strekt er toe om uitsluitend op praktische gronden belanghebbenden die een bezwaarschrift zouden willen indienen bij de inspecteur en mogelijk bij afwijzing daarvan in beroep zouden willen komen bij het gerechtshof tegen de overeenkomstige toepassing van de in [art. 21 wet OB 1986] genoemde Vrijstellingsbepalingen inzake invoerrecht van het Tariefbesluit 1960 (Stb. 30) het indienen van twee bezwaarschriften en de gang naar twee rechters, het gerechtshof en de Tariefcommissie, die bovendien tot van elkaar afwijkende beslissingen zouden kunnen komen, te besparen in gevallen waarin ook invoerrecht wordt geheven en...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT