Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 12 de Noviembre de 1997

Datum uitspraak12 de Noviembre de 1997
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 oktober 1996 betreffende de aan hem voor het jaar 1985 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.

  1. Aanslag en bezwaar Aan belanghebbende is voor het jaar 1985 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 215.861,--, waarvan een bedrag van f 206.219,-- belast naar het tarief van artikel 57, lid 2, (tekst 1985) van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).

  2. Loop van het geding tot dusverre Belanghebbende is tegen de uitspraak van de In

    specteur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De uitspraak van dit hof van 15 mei 1992 is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 15 september 1993, nr. 28988, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Ge rechtshof te Arnhem. De uitspraak van laatstgenoemd hof van 1 juli 1994 is op het beroep van de Staatssecretaris van FinanciÎn bij arrest van de Hoge Raad van 6 september 1995, nr. 30495, BNB 1996/141, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te 's- Gravenhage (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dat arrest. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

  3. Het derde geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris heeft bij vertoogschrift het cassatie beroep bestreden.

  4. Beoordeling van de middelen van cassatie 4.1. Na verwijzing was voor het Hof uitsluitend in geschil of een juiste en op zakelijke overwegingen berustende uitvoering van de maatschapsovereenkomst zou hebben meegebracht dat belanghebbendes zoon, boven hetgeen hij voor de overneming van het maatschapsaandeel van belanghebbende verschuldigd werd, voor het melkquotum een vergoeding had moeten geven, en, indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, of van de vergoeding, die de zoon in feite verschuldigd werd, een deel dient te worden toegerekend aan het melkquotum.

    4.2. Het Hof heeft vooropgesteld: dat de, bij akte van 9 september 1980, gesloten maatschapsovereenkomst zakelijk was; dat op grond van de maatschapsakte de zoon...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT