Voorlopige voorziening van Rechtbank Groningen, 8 de Julio de 1999

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 8 de Julio de 1999
Uitgevende instantie:Rechtbank Groningen

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN

SECTOR BESTUURSRECHT

Reg.nr.: AWB 99/591 GEMWT V04

U I T S P R A A K

van de president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van

A en B, wonende te C, verzoeksters,

gemachtigde, mr S.J.M. Jaasma, advocaat te Amsterdam,

ten aanzien van het besluit van 1 juni 1999, nr. RO99.35891, van

burgemeester en wethouders van Groningen, verweerders,

gemachtigde, mr J.D. Leerink, advocaat te Groningen.

  1. PROCESVERLOOP

    Verweerders hebben bij besluit van 1 juni 1999, geweigerd aan verzoeksters ontheffingen te verlenen van het verbod om met een woonwagen standplaats te hebben buiten een woonwagencentrum.

    Tegen dit besluit hebben verzoeksters op grond van artikel 7:1, eerste lid, Awb, administratief beroep ingesteld bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen.

    Bij verzoekschrift van 9 juni 1999 hebben verzoeksters de president gevraagd met betrekking tot het besluit van verweerders van 1 juni 1999 een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verzoeksters worden behandeld als waren zij in het bezit van ontheffingen om met een woonwagen standplaats in te nemen buiten een woonwagencentrum.

    Tevens hebben zij verzocht verweerders te gebieden zorg te dragen voor minimale voorzieningen op de plaats waar zij thans standplaats innemen aan de [...]straat te Groningen.

    Verweerders hebben op 21 juni 1999 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.

    Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden.

    Het verzoek is behandeld ter zitting van de president van 29 juni 1999.

    Namens verzoeksters is aldaar verschenen mr S.J.M. Jaasma, voornoemd. Tevens is verzoekster B in persoon verschenen.

    Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door mr J.D. Leerink, voornoemd.

  2. MOTIVERING

    Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

    De feiten.

    Verzoeksters hebben geruime tijd met woonwagens standplaats ingenomen op verschillende plaatsen in of nabij de wijk de [...] te Groningen. Aan B is met betrekking tot een locatie aan de [...]straat bij besluit van verweerders van 12 april 1988 ontheffing op grond van artikel 10 van de Woonwagenwet verleend van het verbod om buiten een woonwagencentrum standplaats te hebben. De ontheffing is verleend voor onbepaalde tijd. Verweerders zijn hiertoe overgegaan nadat gedeputeerde staten van Groningen, in administratief beroep oordelend, hadden bepaald dat verzoekster B in verband met haar psychische gesteldheid een aantoonbaar belang heeft om met een woonwagen standplaats in te nemen buiten een woonwagencentrum.

    Tevens zijn huurovereenkomsten gesloten tussen de gemeente Groningen en zowel verzoekster B als haar dochter A, beide met betrekking tot standplaatsen aan de [...]straat.

    In verband met het voornemen om op het terrein van de standplaatsen over te gaan tot woningbouw ([...]) heeft de gemeente Groningen de kantonrechter verzocht de huurovereenkomsten te beÎindigen. Bij beslissing van 3 december 1997 heeft de kantonrechter te Groningen bepaald dat de huurovereenkomsten per 1 juli 1998 zijn beÎindigd en dat verzoeksters op die datum de standplaatsen ontruimd dienen te hebben.

    Daarbij heeft de kantonrechter onder punt 4 het volgende overwogen: Naar het oordeel van de kantonrechter mag de omstandigheid dat op dit moment geen concrete alternatieve locatie voorhanden is niet aan toewijzing van het verzoek van eiseres (de gemeente Groningen, de pres.) tot beÎindiging van de huurovereenkomsten in de weg staan. Nu vaststaat dat eiseres zich blijft inspannen om een voor gedaagden (verzoeksters, de pres.) aanvaardbare oplossing te vinden, mag er van worden uitgegaan dat zij daarin binnen afzienbare tijd zal slagen. Artikel 7A: 1623e lid 1 sub 5 B.W. stelt weliswaar niet het vereiste dat andere passende woonruimte voorhanden is alvorens de vordering tot beÎindiging wordt toegewezen, doch ook eiseres heeft tot dusver kennelijk gemeend dat het haar verantwoordelijkheid was om daarvoor te zorgen. Op grond van haar nadere mededelingen gaat de kantonrechter er van uit dat zij op die weg zal doorgaan."

    Gebleken is dat op 18 juni 1998, te weten 12 dagen voor de datum waarop de huurovereenkomst ingevolge de beslissing van de kantonrechter eindigde, door verweerders twee potentiÎle locaties aan verzoeksters zijn voorgehouden. Het betreft een locatie aan de rand van de wijk...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT