Verzet van Council of State (Netherlands), 30 de Diciembre de 1999

Datum uitspraak30 de Diciembre de 1999
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

Raad van State

H01.99.0300/Y01.

Datum uitspraak: 30 december 1999

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzet van:

Stichting verontruste burgers van Apeldoorn te Apeldoorn, opposante.

1 . Procesverloop

Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juni 1999, verzonden op 17 juni 1999, gedaan met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is het door J.H.H. Ritter-Hermsen en mevrouw M. Janssen als respectievelijk de beweerdelijke voorzitter en secretaris van opposante ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 14 januari 1999, reg.nos. 981599 WRO 19 29 en 981600 WRO 19 29, niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen de uitspraak van de Afdeling heeft opposante bij brief van 5 juli 1999, ingekomen bij de Raad van State op 14 juli 1999, en aangevuld bij brief van 22 juli 1999 en telefaxbericht van 27 juli 1999, verzet op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gedaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Afschrift van de aanvulling op het verzetschrift is aangehecht.

Ingevolge artikel 8:55, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is opposante in de gelegenheid gesteld zich op 17 december 1999 te doen horen. Van deze gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt.

  1. Overwegingen

    2.1. Gelijk in de uitspraak, waarvan verzet, is overwogen, dient, wanneer degene, die het hoger-beroepschrift heeft ondertekend, waarmee het geding aanhangig is gemaakt, het oogmerk bezit niet voor zichzelf, maar voor een ander natuurlijk persoon of rechtspersoon in beroep te komen, van de bevoegdheid tot het indienen van een zodanig beroep te doen blijken. Het behoort immers tot de eisen van een behoorlijke procesvoering, dat buiten twijfel is wie als de aanlegger van het geding moet worden aangemerkt.

    Om die bevoegdheid vast te stellen kan op grond van artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de ondertekenaar van het beroepschrift worden verlangd dat deze zijn bevoegdheid aantoont.

    Het niet gevolg geven aan een daartoe strekkend verzoek of het niet bijbrengen van het gevraagde bewijs heeft tot gevolg dat de bevoegdheid van de ondertekenaar om namens een ander in beroep te komen niet vaststaat.

    2.2. De Afdeling stelt vast dat opposante bij aangetekende brief van 26 februari 1999 uitdrukkelijk is verzocht onder meer de bevoegdheid van J.H.H. Ritter-Hermsen en mevrouw M. Janssen tot het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT