Hoger beroep van Court of Appeal of 's-Gravenhage (Netherlands), 30 de Junio de 2000

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak30 de Junio de 2000
Uitgevende instantie:Court of Appeal of 's-Gravenhage (Netherlands)

Rolnummers : 2200144699 en 2200151299 (gevoegde zaken)

Parketnummers : 0975408797 en 0975403399

Datum uitspraak : 30 juni 2000

Verstek

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

meervoudige kamer voor strafzaken

ARREST

Gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte en de officier van justitie tegen de vonnissen met de parketnummers

0975408797 en 0975403399 van de arrondissementsrechtbank te

's-Gravenhage van 16 juli 1999 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1945,zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

  1. Voeging

    Het hof heeft ter terechtzitting van 15 december 1999 de voeging bevolen van de beide hiervoor genoemde zaken, welke in eerste aanleg afzonderlijk zijn behandeld.

  2. Onderzoek van de zaak

    2.1. Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op

    de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 9, 10, 13, 15, 16, 17, 20 en 22 december 1999, 23, 27, 28, 29 en 31 maart 2000, 3, 4, 5, 6, 10, 13 en 14 april 2000, 15, 16, 22 en 31 mei 2000, 5, 9, 14 en 16 juni 2000.

    2.2. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaten-generaal mrs. Van den Broek en Van Atteveld en van hetgeen door de raadsman mr. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

  3. Tenlastelegging

    3.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, waarvan kopieÎn zijn gevoegd in dit arrest.

    3.2. Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien.

    Het hof zal die nummering in dit arrest aanhouden.

  4. De behandeling van het hoger beroep buiten aanwezigheid van de verdachte

    4.1. Het hof heeft de zaak in hoger beroep buiten aanwezigheid van de verdachte behandeld. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.

    4.2. De verdediging heeft reeds bij de aanvang van de behandeling in hoger beroep verzocht om de verdachte een vrijgeleide te verlenen. Voor wat betreft dit verzoek verwijst het hof naar hetgeen het hof ter terechtzitting van 10 december 1999 omtrent dat verzoek heeft overwogen.

    4.3. Het belang van de waarheidsvinding, dat zeer gediend is door de verschijning van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ten einde omtrent de hem tenlastegelegde feiten te kunnen worden ondervraagd, heeft het hof ertoe gebracht om -desgewenst- de voorlopige hechtenis onder de gebruikelijke algemene voorwaarden te schorsen. De schorsing zou gelden voor de periode van 2 dagen vÛÛr en 2 dagen n· de ondervraging van de verdachte, behoudens de mogelijkheid van verlenging door het hof. Datum en tijdstip waarop de schorsing zou plaatsvinden zouden in een later stadium, wanneer de verdachte daarop positief zou hebben gereageerd, door het hof, gehoord het openbaar ministerie en de verdediging, worden vastgesteld.

    4.4. Het hof achtte zich niet bevoegd andere maatregelen dan de reeds genoemde schorsing van de voorlopige hechtenis te treffen, indien het nodig zou blijken te zijn om de verdachte gedurende de schorsingsperiode feitelijk strafrechtelijke immuniteit te verschaffen.

    Het openbaar miniserie heeft er terecht op gewezen dat in dit verband veeleer moet worden gesproken over "tijdelijke vrijwaring van toepassing van dwangmiddelen", welke tijdelijke vrijwaring door de verdachte noodzakelijk werd geacht om ter terechtzitting van het hof te verschijnen.

    4.5. Het hof heeft op 10 december 1999 geoordeeld dat het dus op de weg van de verdediging ligt om door het indienen van de nodige verzoeken bij de bevoegde autoriteiten die immuniteit (lees: vrijwaring) te verkrijgen.

    4.6. Tenslotte heeft het hof overwogen dat, indien naderhand zou blijken dat de verdachte door toedoen van de Nederlandse overheid feitelijk geen strafrechtelijke immuniteit (lees: vrijwaring) heeft verkregen en de verdachte om die reden ervan heeft afgezien ter terechtzitting in hoger beroep te verschijnen, het hof bij zijn eindarrest zou bezien of, en zo ja in welke mate, hieraan gevolgen behoren te worden verbonden.

    4.7. De verdediging heeft in het schrijven aan de advocaten-generaal mr. van Atteveld en mr. D.C. van den Broek van 4 mei 2000 het volgende meegedeeld:

    "Bij beslissing van december 1999 heeft het Hof bepaald dat op enig moment, in de woorden van het Hof, de voorlopige hechtenis van cliÎnt onder de gebruikelijke algemene voorwaarden kan worden geschorst. Blijkens de beslissing van het Hof dient de schorsing voor de periode van 2 dagen vÛÛr en 2 dagen n· de ondervraging van de verdachte te gelden, behoudens de mogelijkheid van verlenging door het Hof (de verdediging verstaat onder de periode "2 dagen voor en 2 dagen na" overigens ook de dag ter terechtzitting zelve).

    Het Hof heeft bovendien overwogen dat het op de weg ligt van de verdediging (door het indienen van de nodige verzoeken bij U) te komen tot een, voor de duur van de schorsingsperiode, feitelijke strafrechtelijke immuniteit van cliÎnt. Het is om die laatste reden, dat ik mij thans tot U wend en U verzoek mij mede te delen of het Openbaar Ministerie bereid is zo'n feitelijke strafrechtelijke immuniteit voor [verdachte] te - doen - verstrekken. Daaronder dient dan in ieder geval te worden verstaan dat jegens [verdachte] geen dwangmiddelen zullen worden toegepast, uit welke hoofde ook door welke (ook buitenlandse, intergouvernementele of supranationale) autoriteit ook. Bovendien zal de Staat der Nederlanden aan [verdachte] op voorhand een schriftelijke garantie dienen te verstrekken, dat de Staat ervoor zal instaan dat eventuele verzoeken van buitenlandse (c.q. intergouvernementele of supranationale) autoriteiten ziende op het toepassen van dwangmiddelen jegens [verdachte] niet zullen worden ingewilligd en daaraan anderszins niet tegemoet zal worden gekomen."

    4.8. Ter terechtzitting van het hof van 15 mei 2000 heeft het openbaar ministerie - voor zover hier van belang - het volgende meegedeeld:

    "1. Het OM zal de medeverdachte 1 en [verdachte] niet aanhouden voor de huidige ten laste gelegde feiten, gedurende en voor zover voldaan wordt aan de voorwaarden zoals genoemd in het schorsingsbevel van het Hof. Mocht het OM van oordeel zijn dat (een van) de verdachten zich niet houden aan de schorsingsvoorwaarden dan zal dat door middel van een vordering opheffing schorsing onmiddellijk aan uw Hof worden voorgelegd.

  5. Van andere eerder gepleegde strafbare feiten van de verdachte is ons niets bekend. Bovendien heeft het OM in eerste aanleg er ook mee ingestemd dat de verdachten terzake reeds gepleegde feiten als zij naar Nederland zouden komen om als getuigen te worden gehoord niet zouden worden aangehouden.

    De verdachten zullen niet worden aangehouden op verdenking van eerder door hun gepleegde andere strafbare feiten, voor zover hier niet anders is bepaald.

  6. De verdachte [verdachte] zal door het OM niet worden aangehouden voor wat wel wordt genoemd de 'decembermoorden' gelet op de eerder door de hoofdofficier van justitie te Amsterdam genomen beslissing geen vervolging ter zake in te stellen jegens de verdachte [verdachte]. Wanneer de rechter, in casu de raadkamer van het Amsterdamse Gerechtshof, het OM in de zin van art. 12 Sv. een bevel tot vervolging o.d. geeft kan dat anders komen te liggen. Voor juli 2000 wordt geen beslissing van het Hof Amsterdam verwacht.

  7. Wanneer (een van) de verdachten tevens als getuigen in de strafzaak tegen een medeverdachte zal optreden en daarbij het misdrijf van art. 207 Sr. pleegt dan zou het OM gebruik kunnen maken van de haar toekomende dwangmiddelen om de verdachte (buiten heterdaad) aan te houden. De verdachte wordt wettelijk namelijk de keuze geboden tussen de waarheid te verklaren of zich te beroepen op zijn verschoningsrecht ex art. 219 jo. 284 lid 4 jo. 415 Sv. Gelet op de verwevenheid van het strafbare feit van meineed met de strafzaak tegen de verdachte zelf zal het OM bij een verdenking ter zake meineed geen eigen dwangmiddelen toepassen, maar door middel van een vordering opheffing schorsing dit ter beslissing aan het Hof voorleggen.

  8. In de hiervoor genoemde voorwaarden is uitgegaan van de veronderstelling dat het Hof als "bijzondere" voorwaarde in de zin van art. 80 lid 1 Sv in zijn schorsingsbevel heeft opgenomen dat de verdachten (gedurende de schorsing) geen strafbare feiten mogen plegen en dat de verdachten aanwijzingen van de autoriteiten in Nederland zullen opvolgen in het kader van de openbare orde en (hun eigen) veiligheid.

    Hoewel wij in beginsel geen mededelingen doen over signaleringen van verdachten zullen wij, zoals ook al aangegeven, in de geest van de beslissing van uw Hof thans mededelen dat de verdachte [verdachte] in Nederland niet gesignaleerd staat ter fine van uitlevering, op verzoek van een andere soevereine staat. Op dit moment zijn ook geen andere rechtshulpverzoeken tot Nederland gericht waarbij eventueel vrijheidsbenemende dwangmiddelen zouden kunnen worden toegepast.

    De minister van justitie is benaderd, n.a.v. het verzoek van de raadsman van de verdachte [verdachte] m.b.t. internationale rechtshulp. De minister van justitie is namelijk verantwoordelijk voor de internationale rechtshulp.

    De door de raadsman gevraagde toezegging, in algemene zin, kan door de minister uiteraard niet worden gegeven. Zonder wetenschap te hebben over aard en inhoud van een eventueel nog te ontvangen rechtshulpverzoek kan de minister, gelet op de in het internationale rechtsverkeer geldende omgangsvormen tussen rechtsstaten, niet bij voorbaat in de algemene zin een toezegging doen, zoals gevraagd. Gerespecteerd moet worden dat in casu geen sprake is van een internationaal, op grond van het gewoonterecht gerespecteerde, regeling van een vrijgeleide."

    4.9. Ter terechtzitting van 22 mei 2000 heeft de verdediging het volgende betoogd:

    "Mijn verzoek van 4 mei jl. is kennelijk zo uitgelegd, als zou ik de Minister van Justitie zich willen laten verbinden tot een andere opstelling, dan waartoe hij uit hoofde van internationale verdragen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT