Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Rotterdam, 8 de Agosto de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 8 de Agosto de 2012
Uitgevende instantie:Rechtbank Rotterdam

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Sector civiel recht

Vonnis van 8 augustus 2012

in de gevoegde zaken

met zaaknummer / rolnummer: 372567 / HA ZA 11-401 van

[eiser],

wonende te Dordrecht,

eiser,

advocaat mr. F.C. van Uden,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte [aansprakelijkheid]

[gedaagde],

gevestigd te Rotterdam,

gedaagde,

advocaat mr. S.A. Tan,

en met zaaknummer / rolnummer 387611 / HA ZA 11-1940 van

de besloten vennootschap met beperkte[aansprakelijkheid]

[eiser],

gevestigd te Rotterdam,

eiseres in conventie,

verweerster in voorwaardelijke reconventie,

advocaat mr. S.A. Tan,

tegen

[gedaagde],

wonende te Dordrecht,

gedaagde in conventie,

eiser in voorwaardelijke reconventie,

advocaat mr. F.C. van Uden.

De partijen zullen hierna [eiser zaak1 gedaagde zaak 2] en [gedaagde zaak 1 eiser zaak2] genoemd worden.

  1. De procedure in de zaak 11-401

    1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

    - de dagvaarding van 7 februari 2011

    - de conclusie van antwoord

    - de conclusie van repliek, tevens wijziging van eis en verzoek ex art. 22 Rv.

    - de conclusie van dupliek

    - de rolbeschikking van 7 september 2011

    - de akte van [eiser zaak1 gedaagde zaak 2] tot uitlating en overlegging producties

    - de akte van [gedaagde zaak 1 eiser zaak2] tot uitlating producties

    - de akte van [eiser zaak1 gedaagde zaak 2] tot wijziging van eis

    - de brieven met de producties 46 en 47 van [eiser zaak1 gedaagde zaak 2]

    - het proces-verbaal van de pleidooien op 5 maart 2012.

    1.2. Ten slotte is de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

  2. De procedure in de zaak 11-1940

    2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

    - de dagvaarding van 26 september 2011

    - het vonnis van 21 december 2011 in het voegingsincident

    - de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie

    - het tussenvonnis van 28 maart 2012 ter bepaling van een comparitie van partijen

    - de conclusie van antwoord in de voorwaardelijke reconventie

    - het proces-verbaal van de comparitie van 28 juni 2012.

    2.2. Ten slotte is de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

  3. De feiten – in beide procedures

    in conventie en in voorwaardelijke reconventie

    Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:

    3.1. [gedaagde zaak 1 eiser zaak2] is een holding die zich met haar werkmaatschappijen richt op de internationale handel in hardhout en hardhoutproducten. Indirect enig aandeelhouder en president-commissaris is drs. [A] (hierna: [A]). Andere commissarissen [B] (hierna: [B]) en [C] (hierna: [C]).

    3.2. [eiser zaak1 gedaagde zaak 2], geboren op [datum], is op 1 september 1990 in dienst getreden van een werkmaatschappij van [gedaagde zaak 1 eiser zaak2] en is eerst zes jaar werkzaam geweest in het buitenland. Na terugkeer in Nederland is hij per 1 november 1996 benoemd tot statutair directeur van [gedaagde zaak 1 eiser zaak2].

    3.3. Artikel 8.2. van de statuten van [gedaagde zaak 1 eiser zaak2] luidt als volgt:

    “De arbeidsvoorwaarden van de directeuren worden vastgesteld door de raad van commissarissen.”

    3.4. De arbeidsvoorwaarden per 1 november 1996 zijn vastgelegd in de arbeidsovereenkomst van 30 november 1996. Deze bevat onder meer:

    - een winstdelingsregeling, op basis waarvan [gedaagde zaak 1 eiser zaak2] [eiser zaak1 gedaagde zaak 2] tot en met 2008 substantiële bonussen heeft uitgekeerd;

    - een pensioenregeling gebaseerd op een zogenaamde C-polis;

    - artikel 13 dat voor zover thans van belang als volgt luidt:

    “Deze arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en zal door ieder der partijen tegen het einde van enige kalendermaand kunnen worden opgezegd, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.(…)

    3.5. De pensioentoezegging ingaande 1 november 1996 is uitgewerkt in de brief van

    17 januari 1997 van [gedaagde zaak 1 eiser zaak2] aan [eiser zaak1 gedaagde zaak 2] (verder: de eerste pensioenovereenkomst). Deze is ondertekend door [A] Daarin staat onder meer dat de pensioendatum 1 januari 2026 is en dat de pensioenen (ouderdoms- en nabestaandenpensioen) worden berekend op basis van de diensttijd en de pensioengrondslag: de diensttijd is gelijk aan de (…) tijd die in dienstverband bij [gedaagde zaak 1 eiser zaak2] wordt doorgebracht. Over de kosten van de pensioenregeling is het volgende opgenomen:

    “De kosten van de pensioenverzekering zijn voor onze rekening met dien verstande dat onze maximale bijdrage hiervoor in goed overleg met u wordt vastgesteld. Eventuele meerdere kosten zullen van u worden gevraagd als jaarlijkse bijdrage. Deze bijdrage zullen wij verrekenen door middel van maandelijkse inhoudingen op uw salaris. (…).”

    Onder het kopje ontslag wordt onder andere het volgende weergegeven:

    “Indien u voor de pensioendatum onze dienst verlaat, vervalt/vervallen van de onderhavige (hoofd)verzekering de daaraan verbonden eventuele aanvullende verzekering(en) en wordt de (hoofd)verzekering omgezet in een premievrije verzekering.

    Wel blijven de te verzekeren tijdsevenredige aanspraken bestaan, als omschreven in de Regelen verzekeringsovereenkomsten Pensioen- en spaarfondsenwet.

    Indien deze tijdsevenredige aanspraken meer bedragen dan de premievrije aanspraken op basis van alle tot het tijdstip van vertrek aan AXA Leven gedane betalingen, zal dit verschil door ons worden gefinancierd op door de wet en de verzekeraar te stellen voorwaarden. Daarbij blijven de in deze pensioenregeling gehanteerde uitgangspunten zoveel mogelijk gehandhaafd.”

    De pensioentoezegging wordt gedekt door de pensioenverzekering bij AXA Levensverzekeringen N.V. als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder C van de (toen geldende) Pensioen- en Spaarfondsenwet, die is vastgelegd in de polis van 10 januari 2003.

    3.6. In de brief van 5 februari 2010 van mw. drs. [D] (hierna: [D]) namens de aandeelhouder staat dat het salaris per 1 januari 2010 met 5% wordt verhoogd en dat voor de opvolgende jaren de inflatiecorrectie (CPI-index) zal worden toegepast. Per 1 januari 2010 bedroeg het vaste salaris € 15.750,00 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag en een dertiende maand. Ingaande 1 januari 2011 is het salaris verhoogd, volgens [eiser zaak1 gedaagde zaak 2] met 1,93%, dus tot € 16.053,98 en volgens [gedaagde zaak 1 eiser zaak2] met 1,6%; [gedaagde zaak 1 eiser zaak2] heeft zich op de comparitie in de zaak met rolnummer 11-1940 bereid verklaard - onverplicht - eveneens uit te gaan van 1,93%.

    3.7. Bij brieven van 20 juli 2004 en 23 februari 2005 heeft Adviesgroep CombiNed West-Friesland te Zwaag [eiser zaak1 gedaagde zaak 2] geadviseerd over de aanpassing van zijn pensioenregeling.

    3.8. Op 20 april 2007 hebben de partijen – met datum inwerkingtreding 1 juni 2004 – een pensioenovereenkomst gesloten (verder: de tweede pensioenovereenkomst). Commissaris [C] ondertekent deze namens [gedaagde zaak 1 eiser zaak2]. Artikel 22 van de tweede pensioenovereenkomst luidt als volgt:

    “Deze pensioenovereenkomst treedt in werking op 1 juni 2004, en vervangt eventuele eerdere pensioenovereenkomsten.”

    In artikel 4 onder het kopje “dienstjaren” is onder andere vermeld:

    “Bij de bepaling van het aantal dienstjaren wordt het aantal jaren in aanmerking genomen dat de deelnemer, vanaf de inwerkingtreding van deze pensioenovereenkomst bij de werkgever tot de pensioendatum in dienst van de werkgever kan doorbrengen.”

    Ter uitvoering van de tweede pensioenovereenkomst heeft [eiser zaak1 gedaagde zaak 2] een pensioenverzekering afgesloten bij AMEV Levensverzekering N.V. De voorwaarden van deze verzekering zijn laatstelijk vastgelegd in de door ASR Levensverzekering N.V. afgegeven levensverzekeringspolis van 26 januari 2011 met wijzigingsdatum 1 januari 2011.

    3.9. Met haar brief van 9 december 2010 heeft [gedaagde zaak 1 eiser zaak2] [eiser zaak1 gedaagde zaak 2] uitgenodigd voor een algemene vergadering van aandeelhouders op 23 december 2010 met als agendapunt onder meer het voorstel tot zijn ontslag. De toelichting bij de brief vermeldt de omzetcijfers en resultaten van de [gedaagde zaak 1 eiser zaak2] groep van ondernemingen in de jaren 2007 tot en met 2009, alsmede opmerkingen over verwachtingen op korte termijn, over onmogelijkheid van verlenging van de kredietfaciliteit zonder aanvullende inspanning van de aandeelhouder, over noodzaak tot reductie van kosten en aanpassing van de structuur van [gedaagde zaak 1 eiser zaak2], die meebrengt: de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten met de algemeen directeur en de financieel administratieve en secretariële medewerkers, de beëindiging van de huurovereenkomst en andere verplichtingen en de aansturing van de dochters rechtstreeks door de aandeelhouder. [gedaagde zaak 1 eiser zaak2] nodigt [eiser zaak1 gedaagde zaak 2] tevens uit voor een nadere mondelinge toelichting op 10 december 2010.

    3.10. Bij brief van 15 december 2010 heeft [gedaagde zaak 1 eiser zaak2] vooruitlopend op de vergadering van 23 december 2010 aan [eiser zaak1 gedaagde zaak 2] een afvloeiingsregeling aangeboden onder het voorbehoud dat het geagendeerde voorstel tot ontslag van [eiser zaak1 gedaagde zaak 2] wordt aangenomen. Het voorstel hield in dat – bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 30 april 2011 – binnen een maand een schadevergoeding wordt betaald van € 110.000,00 bruto en dat daarnaast, indien op 1 mei 2012 nog steeds sprake is van werkloosheid en [eiser zaak1 gedaagde zaak 2] op dat moment geen uitzicht heeft op een andere positie, een aanvullend bedrag van € 100.000,00 wordt betaald; van werkloosheid is sprake zolang [eiser zaak1 gedaagde zaak 2] sedert het (voorgenomen) ontslag zonder onderbreking in tijd een uitkering krachtens de Werkloosheidswet ontvangt.

    3.11. [eiser zaak1 gedaagde zaak 2] heeft schriftelijk verweer gevoerd tegen het voorgenomen ontslag door middel van zijn notitie van 22 december 2010. Daarin heeft hij onder meer gesteld dat...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT