Eerste aanleg - meervoudig van Council of State (Netherlands), 14 de Diciembre de 2000

Datum uitspraak14 de Diciembre de 2000
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

Raad

van State

EO1.98.0574.

Datum uitspraak: 14 december 2000.

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

A en A-B, persoonlijk en in hoedanigheid van vennoot van de v.o.f. "X" en de maatschap "A -B ", wonend te C,

appellanten,

en

de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder.

1 . Procesverloop

Bij brief van 19 november 1997 hebben appellanten verweerder verzocht de schade te vergoeden die zij hebben geleden, nog lijden en zullen lijden als gevolg van het besluit van 25 oktober 1994, nr. DGRLDIVI/L 94.007352 (hierna: het aanwijzingsbesluit), waarbij verweerder op grond van artikel 27 juncto 24 van de Luchtvaartwet de aanwijzing van het luchtvaartterrein Maastricht heeft gewijzigd ten behoeve van onder meer de aanleg van een oost-westbaan. Voorts hebben zij in deze brief verweerder verzocht een voorschot toe te kennen op grond van artikel 10 van de in artikel 23, tweede lid, van het aanwijzingsbesluit van overeenkomstige toepassing verklaarde Regeling nadeelcompensatie Rijkswaterstaat.

Bij besluit van 27 februari 1998 heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen en een voorschot ter beschikking gesteld van f 300.000,-, vermeerderd met f 50.000,- per hectare voor de door- het Rijk van appellanten te verwerven gronden, zulks onder een aantal in dit besluit genoemde voorwaarden.

Bij besluit van 19 augustus 1998 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij faxbericht van 29 september 1998 beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 oktober 1998. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 27 mei 1999 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 1999, waar appellanten, in persoon en vertegenwoordigd door mr. M. Kemme, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.B. van Rijn en mr. F.A. Mulder, zijn verschenen. Door verweerder is als getuige-deskundige meegebracht mr. ing. A.C.M.M. van Heesbeen. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting geschorst.

Bij besluit van 17 december 1999 heeft verweerder het besluit van 19 augustus 1998 gewijzigd en appellanten een vergoeding toegekend wegens door hen geleden dan wel te lijden schade ais gevolg van de besluitvorming inzake de oost-westbaan ter hoogte van f 1.497.785,95 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 november 1997. Dit besluit is aangehecht.

Bij brief van 10 april 2000 hebben appellanten een reactie uitgebracht op dit besluit en het daaraan ten grondslag liggende advies.

Bij brief van 31 mei 2000 heeft verweerder gereageerd op deze reactie.

Appellanten hebben op 24 augustus 2000 nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 5 september 2000, waar appellanten, in persoon en vertegenwoordigd door mr. M. Kemme en prof. mr. A.Q.C. Tak, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.B. van Rijn, mr. F.A. Mulder, mr. E. Bosch en mr. E. Gielesen, zijn verschenen. Door appellanten zijn als getuige-deskundigen meegebracht R.P. van der Kruijk, mr. J.B.G.M. Maas, F.Th.M. Peters en N.P.M. van Oppen. Door verweerder is als getuige-deskundige meegebracht dr. J.W. van Zundert.

2. Overwegingen

Omvang van het geschil

2.1. Appellanten hebben in hun brief van 19 november 1997 verzocht om toekenning van schadevergoeding en verlening van een voorschot. Verweerder heeft op deze verzoeken beslist op 27 februari 1998 en dit besluit, zowel wat betreft de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding als de verlening van het voorschot, gehandhaafd in het bestreden besluit van 19 augustus 1998. Het besluit van 17 december 1999 strekt tot wijziging van het besluit van 19 augustus 1998, in die zin dat alsnog een schadevergoeding is toegekend. Nu hiermee niet geheel tegemoet is gekomen aan appellanten is het beroep, gelet op artikel 6:18, eerste lid, in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gericht tegen het besluit van 19 augustus 1998, zoals dit is gewijzigd in het besluit van 17 december 1999.

Het beroep tegen het besluit tot verlening van een voorschot

2.2. In het besluit van 27 februari 1998 heeft verweerder een voorschot ter beschikking gesteld. Dit besluit is gehandhaafd in het bestreden besluit van 19 augustus 1998, dat in zoverre nadien niet gewijzigd is. Het beroep richt zicht mede tegen de verlening van het voorschot. In het besluit van 17 december 1999 heeft verweerder alsnog ten gronde beslist over het verzoek tot schadevergoeding, waarbij wettelijke rente is toegekend vanaf 19 november 1997. Onder deze omstandigheden hebben appellanten geen procesbelang meer bij dit onderdeel van hun beroep. Hieraan doet niet af dat het verleende voorschot lager is dan het door hen verzochte bedrag, nu dit geschilpunt is afgeleid van het geschil over de schadevergoeding en geen zelfstandige betekenis meer heeft.

Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

Bevoegdheid van de Afdeling

2.3. Appellanten hebben zich in de loop van de procedure op het standpunt gesteld dat de burgerlijke rechter bevoegd is om over het verzoek om schadevergoeding te oordelen. In dit verband hebben zij verzocht de zaak met toepassing van artikel 8:71 van de Algemene wet bestuursrecht te verwijzen naar de burgerlijke rechter. Zij hebben dit verzoek gespecificeerd, in die zin dat zij de Afdeling verzoeken de besluiten van 19 augustus 1998 en 17 december 1999 te vernietigen, onder vaststelling dat deze besluiten moeten worden aangemerkt als een weigering tot volledige vergoeding van de schade als gevolg van het jegens hen onrechtmatige aanwijzingsbesluit, met verwijzing van de zaak naar de burgerlijke rechter voor de vaststelling van die schade. Deze mogelijkheid wordt volgens hen geboden door het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1999 in de zaak Groningen -Raatgever (AB 2000, 89). De Afdeling overweegt hierover als volgt.

2.3.1. Artikel 8:71 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat voor zover uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld dit in de uitspraak wordt vermeld. De burgerlijke rechter is aan die beslissing gebonden.

2.3.2. Het verzoek om schadevergoeding van 19 november 1997 strekt tot vergoeding van de schade die appellanten hebben geleden, nog lijden en zullen lijden als gevolg van het aanwijzingsbesluit, in het bijzonder door de daarin voorziene aanleg van een oost-westbaan. Het aanwijzingsbesluit is gebaseerd op artikel 27 in samenhang met artikel 24 van de Luchtvaartwet. In het besluit van 27 februari 1998 heeft verweerder op het verzoek om schadevergoeding beslist. Deze beslissing is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan op een verzoek om vergoeding van schade, die veroorzaakt zou zijn binnen het kader van de uitoefening door dat orgaan van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid en daarom, zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 6 mei 1997, Van Vlodrop (AB 1997, 229), een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. In deze uitspraak is voorts overwogen, voor zover hier van belang, dat de bijzondere bestuursrechter bevoegd is tot kennisneming van beroepen tegen een zuiver schadebesluit, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over beroepen tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. Aangezien in dit geval tegen het aanwijzingsbesluit ingevolge artikel 30 van de Luchtvaartwet beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling, is de Afdeling ook bevoegd ten aanzien van het beroep van appellanten tegen het zuivere schadebesluit van 27 februari 1998, dat is gehandhaafd in het besluit op bezwaar van 19 augustus 1998.

2.3.3. Het arrest Groningen - Raatgever doet aan de bevoegdheid van de Afdeling niet af. De Hoge Raad heeft in dit arrest een uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht voor zuivere schadebesluiten aanvaard, in dier voege dat ook indien bij zulk een besluit afwijzend is beslist op een op een onrechtmatig besluit gegrond verzoek tot schadevergoeding, de eiser niet op grond daarvan door de burgerlijke rechter niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in een op dezelfde grondslag ingestelde vordering tot vergoeding van schade (ro 3.5.5). Het arrest heeft geen betrekking op de bevoegdheid van de bestuursrechter om van beroepen tegen zuivere schadebesluiten kennis te nemen en laat de jurisprudentie hierover onverlet.

2.3.4. Nu de Afdeling bevoegd is om van het beroep kennis te nemen, doet zich niet de situatie voor dat uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld, zodat artikel 8:71 van de Algemene wet bestuursrecht niet kan worden toegepast. Overigens zou deze toepassing niet kunnen inhouden dat het beroep naar de burgerlijke rechter zou worden verwezen, maar slechts dat in de uitspraak zou worden vermeld dat uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.

De besluitvorming over het verzoek om schadevergoeding

2.4. In het besluit van 19 augustus 1998 heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding, dat hij heeft aangemerkt als een verzoek om nadeelcompensatie, afgewezen. Hij heeft daartoe overwogen dat het aanwijzingsbesluit het in aanmerking te nemen besluit is dat de schade beweerdelijk heeft veroorzaakt. In het algemeen geldt dat vorm, inhoud...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT