Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 26 de Enero de 2001

Datum uitspraak26 de Enero de 2001
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

26 januari 2001

Eerste Kamer

Nr. C99/114HR

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

ONDERLINGE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ ZLM U.A., gevestigd te Goes,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,

t e g e n

[Verweerder], wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: voorheen mr. M.J. van Basten Batenburg, thans mr. B.D.W. Martens.

  1. Het geding in feitelijke instanties

    Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 24 januari 1996 eiseres tot cassatie - verder te noemen: ZLM - gedagvaard voor de Rechtbank te Middelburg en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ZLM te veroordelen aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 130.462,-- behoudens p.m., te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 januari 1996 tot aan de dag der algehele voldoening.

    ZLM heeft de vordering bestreden.

    De Rechtbank heeft bij vonnis van 26 februari 1997 de vordering van [verweerder] afgewezen.

    Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

    Bij tussenarrest van 15 december 1998 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [verweerder] als in zijn arrest vermeld en iedere verdere beslissing aangehouden.

    Het tussenarrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

  2. Het geding in cassatie

    Tegen het tussenarrest van het Hof heeft ZLM beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    [Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

    De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal Bakels strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, met verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, en tot veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.

    De advocaat van [verweerder] heeft bij brief van 17 november 2000 op die conclusie gereageerd.

  3. Beoordeling van het middel

    3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

    (i) [Verweerder] heeft zijn landbouwtractor, merk Valmet 6400, bij ZLM verzekerd tegen onder meer het risico van verlies door brand.

    (ii) [Verweerder] heeft samen met zijn zoon op 7 augustus 1995 op zijn erf een stapel afvalhout en stro in brand gestoken. Door van die stapel wegwaaiende vonken en vuurdeeltjes is een met riet gedekte landbouwschuur van [verweerder], die op een afstand van 17 meter, althans van ca. 20 meter, van de brandstapel stond, in brand geraakt. Als gevolg daarvan is de in (i) genoemde tractor, die in deze schuur stond, geheel door brand verwoest. De schade-expert van ZLM heeft de schade geraamd op ƒ 106.000,--.

    (iii) Van de verzekeringsovereenkomst tussen partijen maakt deel uit het Reglement Landbouwwerktuigenverzekering. In art. 5 daarvan is onder meer bepaald dat van de verzekering is uitgesloten schade veroorzaakt met opzet of goedvinden van een verzekerde.

    In art. 6 is onder meer bepaald dat een verzekerde binnen 3 x 24 uur de schadeveroorzakende gebeurtenis moet melden door middel van een door hem ondertekend schade-aangifteformulier en alle gegevens moet verstrekken. Hij moet aan ZLM zijn volle medewerking verlenen.

    (iv) ZLM heeft uitkering van de schadepenningen geweigerd op vier gronden, namelijk:

    1. de schade is veroorzaakt door opzet, althans met goedvinden van [verweerder];

    2. [verweerder] heeft onvoldoende medewerking verleend bij het verstrekken van gegevens aan ZLM, nodig ter beoordeling van het recht op uitkering, althans heeft hij een onjuiste en onwaarachtige opgave van de schade-oorzaken gedaan, althans bijzonderheden met betrekking tot de schade verzwegen;

    3. [verweerder] heeft niet voldaan aan zijn bereddingsplicht ex art. 283 K.;

    4. [verweerder] heeft door zijn handelen minstens "merkelijke schuld" aan het ontstaan van de brand en het ten gevolge daarvan ontstaan van de schade aan de tractor. ZLM beroept zich in dit verband op de artikelen 276 en 294 K.

    3.2 [Verweerder] heeft vervolgens de hiervoor onder 1 vermelde vordering ingesteld, strekkende tot het verkrijgen van betaling van hetgeen hem op grond van de verzekeringsovereenkomst toekomt ter zake van het verlies van de tractor, en van vergoeding van de schade die volgens [verweerder] is ontstaan door de weigerachtige houding van ZLM.

    De Rechtbank heeft de vordering afgewezen. Zij heeft daartoe, voorzover in cassatie van belang en samengevat weergegeven, het volgende overwogen.

    (1) Het beroep op de hiervoor in 3.1 onder (iv) sub b en c vermelde weigeringsgronden moet worden verworpen.

    (2) Het betoog van [verweerder], dat ZLM geen beroep op merkelijke schuld als geregeld in art. 294 K. toekomt (weigeringsgrond d) omdat zij alleen opzet nadrukkelijk als uitsluitingsgrond in de overeenkomst heeft opgenomen, gaat niet op.

    (3) De brand in de schuur is door het handelen van [verweerder] ontstaan. Dit handelen levert niet slechts merkelijke schuld van hem op, maar zelfs opzet. Uit alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien volgt dat voor [verweerder] op zijn minst voorzienbaar moet zijn geweest dat ten gevolge van zijn brandstichting op de stookplaats ook de schuur waarin de tractor stond, in brand zou raken. ZLM heeft dan ook terecht geweigerd de schadepenningen uit te keren.

    3.3 In het door [verweerder] ingestelde hoger beroep heeft het Hof een tussenarrest gewezen. Hierin heeft het Hof, voorzover in cassatie van belang en samengevat weergegeven, de volgende oordelen en beslissing gegeven:

    (1) De onder de omstandigheden van het geval, zoals door het Hof nader vastgesteld in rov. 3-7, aangestoken brandstapel leverde een groot en voor een met normale voorzichtigheid handelende verzekerde kenbaar brandgevaar op voor de met riet gedekte schuur. Dit risico heeft zich daadwerkelijk verwezenlijkt. Het Hof gaat, evenals de Rechtbank, ervan uit dat de brand door voormelde handelwijze van [verweerder] is veroorzaakt.

    (2) Die handelwijze - het zonder enige voorzorgsmaatregelen, na een ruime periode van hitte en droogte en op een korte afstand van een met riet gedekte schuur, c.q. bij een sterke, overwegend in de richting van de schuur staande, wind stoken van een behoorlijk vuur van afvalhout en stro - was dermate onvoorzichtig, dermate afwijkend van hetgeen van een met normale voorzichtigheid handelende verzekerde mocht worden verwacht en dermate gespeend van zorg ter voorkoming van schade, dat [verweerder] merkelijke schuld aan het ontstaan van de brand heeft gehad.

    (3) In genen dele is...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT