Eerste aanleg - meervoudig van Gerechtshof Amsterdam (Nederland), 31 de Enero de 2001

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak31 de Enero de 2001
Uitgevende instantie:Gerechtshof Amsterdam (Nederland)

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Derde Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X, verblijvende te Y, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P, de inspecteur.

  1. Loop van het geding

    Van belanghebbende is ter griffie en beroepschrift ontvangen op 13 juni 2000, ingediend door mr als zijn gemachtigde, en gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 5 juni 2000 betreffende de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989.

    Aan belanghebbende is voor het onderhavige jaar oorspronkelijk een aanslag opgelegd die nihil beloopt. De navorderingsaanslag, opgelegd met dagtekening 31 december 1994, is berekend naar een belastbaar inkomen van f.231.396.300. De nagevorderde belasting is verhoogd met een boete van 100%. Na bezwaar heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak het bezwaar niet ontvankelijk verklaard.

    Bij ambtshalve gegeven beschikking van 30 september 1999 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag verminderd tot een die is berekend naar een belastbaar inkomen van f.104.796.428 met een boete van 100%.

    Het beroep, dat is aangevuld bij schrijven van de gemachtigde van 17 juli 2000 strekt tot vernietiging van de uitspraak en ontvankelijkverklaring van het bezwaar.

    De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.

    Ter zitting van 1 november 2000 zijn verschenen de gemachtigde voornoemd en mr namens de inspecteur, tot bijstand vergezeld van mr en mr.

    Voorts is ter zitting A verschenen als getuige/deskundige. Van het verhoor van deze getuige/deskundige is een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is gezonden tezamen met de onderhavige uitspraak.

    Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.

    Ter zitting is tevens behandeld het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de inspecteur betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991, kenmerk 00/02061. Al hetgeen in de onderhavige procedure is aangevoerd geldt ook voor de procedure met kenmerk 00/02061 en omgekeerd.

    Het beroep is versneld behandeld op de voet van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht.

  2. Tussen partijen vaststaande feiten

    2.1. Belanghebbende, geboren in 0000, is op 30 september 1988 afgevoerd van het Centraal Persoonsregister wegens vertrek naar a-land ; sedertdien is hij niet meer in een van de persoonsregisters van Nederland opgenomen. Belanghebbende heeft bij zijn uitschrijving geen adres in a-land opgegeven.

    2.2. In 1991 is door de FIOD/Douanerecherche en de Regiopolitie onder de naam 'B' een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen een criminele organisatie die ervan verdacht werd zich sedert medio jaren tachtig bezig te houden met het op grote schaal vervoeren van hasj vanuit b-land naar Nederland en c-land. Belanghebbende werd ervan verdacht leiding te geven aan deze criminele organisatie. In het kader van voormeld onderzoek is onder meer tegen belanghebbende een gerechtelijk vooronderzoek ingesteld.

    2.3. In de tweede helft van het jaar 1994 verschenen er diverse krantenberichten over de onder 2.2. vermelde criminele organisatie die werd aangeduid als 'C' en waarvan belanghebbende als de leider werd beschouwd. Uit de krantenberichten, die in kopie als bijlage 3 bij het verweerschrift zijn gevoegd, komt naar voren dat mr E en mr F optraden als raadsman van belanghebbende.

    2.4. Op 30 januari 1992 zijn door de inspecteur aan belanghebbende aangiftebiljetten inkomstenbelasting respectievelijk inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen voor de jaren 1989 en 1990 gezonden aan het adres d-weg 26 in Z. Deze biljetten zijn niet terugontvangen door de inspecteur. Datzelfde geldt voor het later verzonden aangiftebiljet voor het jaar 1991.

    Voor het onderhavige jaar heeft de inspecteur de aanslag vastgesteld met dagtekening 31 december 1992 en daarbij het belastbare inkomen ambtshalve, bij gebrek aan concrete gegevens, bepaald op nihil.

    2.5. Op 21 december 1994 ontving de inspecteur een rapport van de FIOD/Douanerecherche betreffende belanghebbende; een kopie van dit rapport is als bijlage 4 bij het verweerschrift gevoegd. De uitkomst van dit rapport was voor de inspecteur aanleiding de onderhavige navorderingsaanslag op te leggen. De navorderingsaanslag is gedagtekend 31 december 1994 en is opgelegd met een verhoging van 100 procent van de nagevorderde belasting.

    De navorderingsaanslag is toegelicht in een brief van de inspecteur aan belanghebbende van 23 december 1994 (bijlage 5 bij het verweerschrift). In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

    'Naar aanleiding van diverse publicaties en berichten in de media alsmede overige mij ter

    beschikking staande informatie, is het vermoeden gerezen dat u activiteiten heeft ontplooid

    bestaande uit de handel in verdovende middelen en het leiding geven aan een organisatie met

    inkomsten uit mij onbekende bronnen.

    (.....)

    De hierboven beschreven aan u toegeschreven feiten leiden tot de conclusie dat door u

    opzettelijk geen aangifte is gedaan van inkomsten van zeer omvangrijke aard, waarvan u

    wist of behoorde te weten dat daarover belasting, premies volksverzekeringen en

    vermogensbelasting verschuldigd zouden zijn.

    (.....)

    Door uw gebrek aan handelen ten aanzien van het aanvragen van de aangifte vermogens-

    belasting, alsmede het verzwijgen van uw inkomen door de uitgereikte aangifte

    inkomstenbelasting 1989 niet in te dienen, heeft u willens en wetens het risico geschapen dat

    zowel verhoudingsgewijs als absoluut een groot bedrag aan te heffen belasting aan de

    nederlandse fiscus is ontgaan. Hierdoor is sprake van voorwaardelijke opzet. Aangezien

    het resultaat van de hierboven beschreven gedragingen zich laat aanmerken als een

    omvangrijke en verhoudingsgewijs omvangrijke fraude zal ik geen kwijtschelding van de

    boete verlenen.

    (.....).'

    2.6. De aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991 is eveneens met dagtekening 31 december 1994 opgelegd.

    2.7. Zowel het onderhavige aanslagbiljet als het aanslagbiljet voor het jaar 1991 zijn met de hiervoor onder 2.5. weergegeven toelichting op 23 december 1994 aangetekend gezonden aan het adres d-weg 26 te Z. Op 27 december 1994 heeft de inspecteur de betreffende enveloppen retourontvangen met daarop een aantekening van de postbesteller dat hij op 24 december 1994 geen gehoor heeft gekregen en de vermelding 'niet afgehaald'.

    2.8. Op 28 december 1994 heeft een medewerker van de eenheid van de inspecteur een gesloten enveloppe inhoudende duplicaataanslagbiljetten van de navorderingsaanslag inkomstenbelasting voor het onderhavige jaar 1989 en van de aanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen voor het jaar 1991 met de bijbehorende correctiebrieven (zie 2.5. hiervoor) persoonlijk overhandigd aan mr F, advocaat. Laatstgenoemde heeft vóór de overhandiging tegenover de betreffende belastingdienstmedewerker mondeling bevestigd dat hij op dat moment de advocaat van belanghebbende was. De belastingdienstmedewerker heeft mr F verzocht de enveloppe door te geleiden aan belanghebbende. Mr F heeft de enveloppe in ontvangst genomen.

    Vorengenoemde medewerker van de belastingdienst heeft van zijn bevindingen verslag gedaan in een brief van 2 januari 1995 gericht aan de inspecteur; een kopie van deze brief is als bijlage 10 bij het verweerschrift gevoegd. De inhoud luidt als volgt:

    'Ondergetekende, ....., werkzaam als Hoofdcommies van 's-Rijksbelastingen bij de Eenheid

    Z verklaart op gelofte, afgelegd bij de aanvang van zijner

    bediening, d.d. 28/12/94 een tweetal enveloppen te hebben overhandigd aan Mr.F

    van het Advocatenkantoor F C.S., oolaan te Z.

    Eén envelop was geadresseerd, de heer X, p/a F c.s. De ander aan Mr.F

    persoonlijk.

    Ten tijde van het uitreiken is ondergetekende een beleefdheidsgesprek begonnen. Mr.

    F reageerde hierop met de navolgende, zo goed mogelijk weergegeven mededeling:

    Och, je loopt tegen zulke jongens aan. Het zijn meestal gezellige figuren Van X (met

    X wordt volgens ondergetekende bedoeld belanghebbende) krijg ik wel eens een uitnodiging

    voor een etentje. Van betalen is dan uiteraard geen sprake. Ook krijg ik van X wel eens

    een uitnodiging om te gaan zeilen. Hij heeft een boot van zeker 20 meter.

    Ondergetekende reageerde hierop met de mededeling, dat wanneer sprake is van een

    regelmatig contact, uw cliënt toch in Nederland woont. Mr. F reageerde hier niet

    eenduidig op.

    Als slot heeft ondergetekende nog gevraagd naar bewijzen waarmee Mr. F kon

    aantonen, advocaat te zijn van X. Na deze vraagstelling belde Mr. F naar een

    medewerker met verzoek hem het dossier van de XX te brengen.

    Gezien ondergetekendes vragende gezicht, en gelet op het feit, dat op dat moment de

    medewerker van Mr. F binnenkwam, vertelde Mr. F dat hij werd afgeluisterd.

    Hij gaf zijn medewerker de opdracht luid en duidelijk te spreken met de opmerking 'Anders

    hoort de politie ons niet.'

    Na deze episode toonde Mr. F een machtiging, waaruit 2 punten bleken:

    a. het woonadres van de heer X en wel yy in e-land

    b. een machtiging om als advocaat voor de heer X op te treden

    Desgevraagd wilde hij ondergetekende geen fotocopie verstrekken van deze machtiging,

    wel stelde hij een verklaring van ontvangst op.'

    Als bijlage bij voormelde verklaring is een kopie gevoegd van een verklaring van mr F van 28 december 1994 met de volgende inhoud:

    'Ondergetekende verklaart van de heer .... van de belastingdienst Amsterdam te hebben

    ontvangen een aan ondergetekende gerichte brief inzake zijn cliënt X alsmede

    een enveloppe met onbekende inhoud, bestemd voor de heer X. Mr. E

    is niet de advocaat van de heer X, doch zulks is ondergetekende.'

    2.9. Bijlage 11 bij het verweerschrift omvat een aantal kopieën van artikelen in landelijke dagbladen van 00-00-00. In een artikel in het ooblad van 00-00-00 is onder meer het volgende vermeld:

    'De...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT