Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 6 de Abril de 2001

Datum uitspraak 6 de Abril de 2001
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

6 april 2001

Eerste Kamer

Nr. C99/189HR

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

VNP PARKEERSYSTEMEN B.V., gevestigd te 's-Gravenhage,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. P.J. Kreijger,

t e g e n

[Verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. R.F. Thunnissen.

  1. Het geding in feitelijke instanties

    Eiseres tot cassatie - verder te noemen: VNP - heeft bij exploit van 3 november 1995 verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, - na wijziging van eis - :

  2. te verklaren voor recht dat [verweerster] verwijtbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst vier slagboomunits volgens voorbeeld te leveren en aansprakelijk is voor de daardoor veroorzaakte schade nader op te maken bij staat;

  3. [verweerster] te veroordelen bij wijze van voorschot te betalen ƒ 18.940,-- te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

    [Verweerster] heeft de vordering bestreden.

    Na een ingevolge een tussenvonnis van 6 februari 1996 op 20 maart 1996 gehouden comparitie van partijen heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 16 april 1997 de vordering afgewezen.

    Tegen beide vonnissen van de Rechtbank heeft VNP hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

    Bij arrest van 16 februari 1999 heeft het Hof VNP niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis van 6 februari 1996 en het bestreden eindvonnis bekrachtigd.

    Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

  4. Het geding in cassatie

    Tegen het arrest van het Hof heeft VNP beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    [Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

    De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal A.S. Hartkamp strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.

  5. Beoordeling van het middel

    3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

    (i) In een op 15 april 1992 door [verweerster] aan VNP uitgebrachte offerte voor de levering van slagboomunits, bestaande uit slagboomkasten, abonnementspalen en eindsteunen, is vermeld:

    "In tegenstelling tot het aan de onderzijde van ons briefpapier vermelde zijn op onze leveringen van toepassing de thans geldende FME-voorwaarden van 21 augustus 1991, waarvan wij u op verzoek graag een exemplaar toezenden".

    (ii) Genoemde voorwaarden bevatten een beperkte garantie gedurende een termijn van zes maanden na levering, terwijl reclamering uiterlijk veertien dagen na het verstrijken van de garantietermijn in schriftelijke vorm moet plaatsvinden (art. XI).

    (iii) Op 19 februari 1993 en 24 maart 1993 heeft VNP bij [verweerster] een proeforder geplaatst van in totaal vier slagboomunits. Deze units zijn begin april 1993 aan VNP geleverd en door VNP geaccepteerd. VNP heeft de desbetreffende factuur zonder protest betaald.

    (iv) Bij brieven van 12 januari 1994 en 31 januari 1994 heeft VNP [verweerster] schriftelijk in kennis gesteld van de volgens VNP aan de slagboomunits klevende gebreken.

    3.2 VNP heeft in dit geding gevorderd voor recht te verklaren dat [verweerster] verwijtbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en aansprakelijk is voor de daardoor veroorzaakte schade, nader op te maken bij staat, alsmede [verweerster] te veroordelen tot het betalen van een voorschot op de schadevergoeding. In de inleidende dagvaarding heeft VNP zich beroepen op de nietigheid van de door [verweerster] gehanteerde algemene voorwaarden omdat deze aan VNP niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. [Verweerster] heeft zich - onder meer - beroepen op de overschrijding van de termijn van art. XI van de voorwaarden. De Rechtbank heeft de algemene voorwaarden toepasselijk geacht en heeft het gevorderde afgewezen.

    3.3 Het Hof heeft de tegen voormeld oordeel gerichte grieven ongegrond bevonden. Het heeft daartoe onder meer overwogen:

    "5. Het hof is voorts van oordeel dat in dezen, ook al is niet gebleken dat terhandstelling redelijkerwijs niet mogelijk is geweest, niet is kunnen blijken dat [verweerster] met de hierboven onder 4 bedoelde mededeling aan VNP niet een redelijke mogelijkheid (in de zin van art. 6:233 sub b BW) heeft geboden om van (de inhoud van) haar algemene voorwaarden kennis te nemen. Daarbij heeft het hof onder meer laten meewegen dat VNP gezien de spanne tijds die tussen de offerte en de opdracht heeft gelegen alleszins gelegenheid heeft gehad om van de geboden mogelijkheid tot kennisneming van de voorwaarden van [verweerster] gebruik te maken. Tevens heeft het hof in aanmerking genomen dat de onderhavige wijze van kennisgeving in de branches waarin VNP verkeert, kennelijk niet ongebruikelijk is, nu blijkens de door haar in het geding gebrachte bescheiden (...):

    - andere door VNP ingeschakelde constructiebedrijven op dezelfde wijze als [verweerster] de mogelijkheid bieden om van hun algemene voorwaarden (in dat geval de Metaalunievoorwaarden) kennis te nemen;

    - VNP kennelijk zelf ook enig initiatief van haar afnemers verwacht als het om haar eigen leveringsvoorwaarden gaat, aangezien in kleine lettertjes aan de voet van haar briefpapier staat vermeld:

    Op al onze diensten en leveringen zijn van toepassing onze leveringsvoorwaarden, gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel te Den Haag d.d. 12 mei 1995 onder nummer [..]. Deze leveringsvoorwaarden worden u op aanvraag gratis toegezonden.

    In dit een en ander ligt besloten dat het Hof het beroep van VNP op de nietigheid van de door [verweerster] gebruikte algemene voorwaarden heeft verworpen.

    3.4.1 Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het Hof door aldus te oordelen, heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot hetgeen in art. 6:233, aanhef en onder b BW juncto art. 6:234 lid 1 BW is bepaald.

    3.4.2 De klacht is gegrond. Met de regeling neergelegd in art. 6:233, aanhef en onder b, en het daarop aansluitende art. 6:234 lid 1 is een stelsel tot stand gebracht dat aan de gebruiker slechts beperkte mogelijkheden geeft om een door de wederpartij gedaan beroep op vernietiging op grond van het bepaalde in art. 6:233, aanhef en onder b, af te weren. (vgl. HR 1 oktober 1999, nr. C98/070, NJ 2000, 207). Tot uitgangspunt nemend dat [verweerster] de voorwaarden niet aan VNP ter hand had gesteld (vgl. art. 6: 234 lid 1 onder a), kon het Hof er niet mee volstaan tot beoordelingsmaatstaf te nemen of een redelijke mogelijkheid tot kennisname van de voorwaarden is geboden. Het had tevens moeten vaststellen of de aangevoerde omstandigheden al dan niet tot de gevolgtrekking leidden dat ter hand stellen van de voorwaarden in het onderhavige geval redelijkerwijs niet mogelijk was (art. 6:234 lid 1 onder b).

    Aan...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT