Eerste aanleg - meervoudig van Gerechtshof Amsterdam (Nederland), 27 de Julio de 2005

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak27 de Julio de 2005
Uitgevende instantie:Gerechtshof Amsterdam (Nederland)

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Derde Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Y, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de Inspecteur te P, de inspecteur.

  1. Loop van het geding

    1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 18 april 2003, ingediend door mr. als gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 13 maart 2003 betreffende de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1992 tot en met 1996 en vermogensbelasting voor de jaren 1993 tot en met 1997.

    1.2. De navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen zijn berekend naar een belastbaar inkomen van

    1992 f. a

    1993 f. b

    1994 f. c

    1995 f. d

    1996 f. e

    De navorderingsaanslagen vermogensbelasting zijn berekend naar een vermogen van

    1993 f. aa

    1994 f. bb

    1995 f. cc

    1996 f. dd

    1997 f. ee

    1.3. Het beroepschrift is aangevuld bij schrijven van mr. als gemachtigde van belanghebbende dat op 14 juli 2003 ter griffie is ontvangen.

    Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de navorderingsaanslagen.

    1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend; hij concludeert tot. ongegrondverklaring van het beroep.

    1.5. Namens belanghebbende is een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend. Bij brief van 29 januari 2004 heeft de inspecteur een nader stuk in het geding gebracht.

    1.6. De zaak is behandeld ter zitting van 11 februari 2004. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

  2. Tussen partijen vaststaande feiten

    2.1. Belanghebbende is op 1 mei 1987 bij de J-bank (hierna: de bank) in dienst getreden. Tijdens dit dienstverband was belanghebbende tevens directeur van G (hierna: G BV), een dochtervennootschap van de bank. G BV verrichtte onder meer transacties met F Ltd (hierna: F Ltd), een op 3 april 1991 door A Trust naar het recht van de Bahama's opgerichte vennootschap. F Ltd is een zogenoemde off-shore-vennootschap, hetgeen inhoudt dat zij op de Bahama's geen activiteiten mag ontwikkelen met uitzondering van het houden van een bankrekening. Gegevens van aandeelhouders en bestuurders behoeven niet te worden gedeponeerd. Op 22 april 1992 is I (hierna: I) benoemd tot "attorney in fact" van F Ltd. In Houston, Texas, hield F een "representative office" in het pand waar I werkte.

    2.2. In de periode van 9 december 1992 tot en met 11 september 1996 heeft F Ltd telkens het gehele aandelenkapitaal van acht Nederlandse besloten vennootschappen gekocht. Na de aankoop door F Ltd werd de naam van de gekochte vennootschap gewijzigd. Het betreft de navolgende vennootschappen:

    Datum aankoop Oude naam Nieuwe naam

    9 december 1992 B BV BB B.V.

    9 december 1992 C B.V. CC B.V.

    23 december 1992 D Beheer B.V. DD B.V.

    11 maart 1993 E B.V. DD IV B.V.

    27 oktober 1993 H B.V. BB Trading B.V.

    15 november 1994 JJ N.V. BB Resources N.V.

    31 augustus 1995 K B.V. BB Mining B.V.

    11 september 1996 K II B.V. BB Exploration B.V.

    De verkochte vennootschappen zullen hierna (ook) worden aangeduid als, respectievelijk, B, C, D, E, H, JJ, K (I) en K II (hierna gezamenlijk ook aangeduid als: de BB-vennootschappen).

    Behoudens de vennootschappen E en D werden deze vennootschappen door F Ltd telkens gekocht van G BV.

    De vennootschappen kochten vervolgens van een met F Ltd gelieerde vennootschap een immaterieel recht met een betrekkelijk korte looptijd. Daarbij ging het om oil leases (B), een karton-applicatie genaamd xx (C en B), een deel van de opbrengst van nog te delven steenkool in Kentucky (H en JJ), een deel van de opbrengst van nog te delven steenkool in Mexico, zeolite in Arizona en goud- en zilvererts in Colorado (K) en distributie van bepaalde computersoftware (D en E). Geen van de rechten heeft tot enige opbrengst geleid.

    Bij de Belastingdienst rees het vermoeden dat het bij de koop van de rechten niet om reële transacties ging.

    2.3. Over de afschrijving van de rechten en de aftrek van kosten is onder meer bij het Gerechtshof in Den Haag een procedure voor de vennootschapsbelasting gevoerd. Dit Hof heeft in zijn uitspraak van 25 september 2001, nr 98/05337, gepubliceerd in V-N 2002/2.18, geoordeeld dat de inspecteur uit de (in die uitspraak opgenomen) feiten en omstandigheden het gerechtvaardigde vermoeden heeft kunnen putten dat de betreffende transacties elk realiteitsgehalte misten dan wel voortvloeiden uit onzakelijk handelen met gelieerde partijen met het oog op het onttrekken van middelen aan de belastingplichtige terwijl voorts telkens sprake was van transacties met gelieerde partijen die in zogenaamde belastingparadijzen waren gevestigd.

    Door het leeghalen van de BB-vennootschappen kon de verschuldigde vennootschapsbelasting niet worden voldaan en leed de Staat der Nederlanden een belastingnadeel dat door de inspecteur is becijferd op € 51.147.568.2.4. Tegen de BB-vennootschappen en F Ltd is een strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd. In dat onderzoek is onder meer belanghebbende aangemerkt als verdachte. In het kader van het onderzoek hebben op 11 april 2000 doorzoekingen plaatsgevonden op de woonadressen van de Nederlandse verdachten en op diverse andere locaties. Voorts heeft op 13 juli 2000 een doorzoeking plaatsgevonden op het adres van L, een vriend van belanghebbende. Bij de doorzoekingen zijn diverse documenten inbeslaggenomen.

    Belanghebbende en de andere verdachten zijn verschillende keren gehoord door ambtenaren van de FIOD. Voorts zijn diverse getuigen gehoord.

    2.5. Onder de stukken (bijlage 1 bij de aanvulling op het beroepschrift) bevindt zich een kopie van een met betrekking tot belanghebbende opgesteld fiscaal rapport (hierna: het fiscale rapport) dat is opgemaakt door PP van de Belastingdienst/Grote ondernemingen . Bij brief van 28 mei 2002 heeft de inspecteur dit rapport aan belanghebbende gezonden; in deze brief is vermeld dat belanghebbende de in het rapport genoemde verslagen van verhoor en ambtshandelingen desgewenst kan inzien ten kantore van de Belastingdienst te P.

    In het fiscale rapport is onder meer het volgende vermeld:

    Diverse signalen hebben bij X's werkgever, de J-bank, geleid tot een aantal interne onderzoeken naar de F Ltd transacties in het algemeen, en naar de rol van X daarbij in het bijzonder. Eén van de onderwerpen die bij deze interne onderzoeken aan de orde kwam was het vermoeden dat X heimelijk vergoedingen ontving voor zijn verleende diensten inzake de F Ltd transacties.

    Een van deze interne onderzoeken betreft dat uit september 1997. In de notitie die ... hierover opstelde zijn ook in het kort de conclusies uit de vorige interne onderzoeken samengevat (zie D/217).

    2.6. In bijlage 41 bij het verweerschrift is onder D/217 een kopie van het rapport van het hiervoor vermelde onderzoek van ... opgenomen. Hierin is onder andere het volgende vermeld:

    "Uit dat onderzoek bleek, dat de X gemiddeld één maal per zes weken een groot bedrag disponeerde en in die tussen liggende periode hoegenaamd geen gebruik maakte van zijn pas/pin of anderszins disponeerde. Hieruit mocht geconcludeerd worden dat de X nagenoeg al zijn zaken met contant geld afhandelt.

    (....)

    In maart 1995 constateerde ... van de Concern Accountantsdienst een aantal opmerkelijke transacties uitgevoerd in naam van het bedrijf G B.V. (verder te noemen G). Namens dit bedrijf (eigendom van J-bank) zijn bevoegd X, Mr (...) en Mr (...). In de praktijk is het X die met G BV "werkt".

    ... stelde vast, dat G BV bij de aan- en verkoop van een aantal kasgeld b.v.'s gebruikt maakte van de diensten van dezelfde intermediair, die forse commissies ontving. Dit was opmerkelijk, omdat deze intermediairsdiensten door de bank zelf hadden kunnen worden verricht. Bovendien behoren deze aan- en verkopen van kasgeld b.v.'s niet tot het takenpakket van de afdeling van X maar tot dat van de Afdeling ....

    Naar aanleiding van het bovenstaande werd besloten tot een gecombineerd onderzoek door Concern ...zaken en de accountantsdienst met het doel om vast te stellen of hier mogelijk sprake was van een vorm van normafwijkend gedrag bij X.

    (....)

    Vastgesteld werd dat in door G BV gedane aan- en verkopen, samen gewerkt werd met het bedrijf M b.v., gevestigd (...). Directeuren van dit bedrijf zijn N, O en Q. M bv maakt gebruik van de diensten van de ...bank, welke bank M bv omschrijft als een grote, bonafide relatie.

    Het is M bv die als intermediair grote declaraties heeft ingediend bij G BV en op instructie van X betaald heeft gekregen."

    2.7. De aandelen van de vennootschappen B B.V. en C B.V. waren in handen van R B.V. (R). Beide vennootschappen hadden een groot eigen vermogen dat met toestemming van de voor de vennootschapsbelasting bevoegde inspecteur renteloos was uitgeleend aan de aandeelhouders. De vennootschappen hadden geen belastingschuld en geen liquide middelen.

    Bij brief van 17 augustus 1992 heeft R de belastingdienst verzocht toe te staan dat vanaf 1 januari 1992 de geldleningen rentedragend zullen zijn en dat de gehele rentelast in mindering mag komen op het resultaat van een derde bij de verkoop van de vennootschappen te betrekken partij. Deze brief is door de inspecteur voor akkoord getekend. Vervolgens heeft R de aandelen in beide vennootschapen verkocht aan G B.V. (vertegenwoordigd door belanghebbende) die ze op haar beurt heeft verkocht aan F Ltd, vertegenwoordigd door I.

    2.8. Onder de stukken (D/225, onderdeel van bijlage 41 bij het verweerschrift) bevindt zich een kopie van een handgeschreven telefoonnotitie van O van 6 oktober 1992. De inhoud van deze notitie, voor zover hier van belang, luidt als volgt:

    B 140 mio

    C 330 mio

    470 mio lening R

    Ruling: moeder/dochter geen rente als het een fe zou zijn.

    Insp verzocht ruling ongedaan te maken terug naar 1-1-92, waarbij aandelen economisch zijn overgedragen aan een bankinstelling, waarbij rentelast tlv resultaat v.d.bank komt en dochter zelfstandig bel.plichtig is.

    ...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT