Eerste aanleg - meervoudig van Council of State (Netherlands), 26 de Octubre de 2005

Datum uitspraak26 de Octubre de 2005
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

200409796/1.

Datum uitspraak: 26 oktober 2005

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2004, kenmerk 1032877, heeft verweerder, voorzover hier van belang, aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Akzo Nobel Pharma B.V." (hierna: vergunninghoudster) een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor het produceren en verkopen van werkzame bestanddelen voor geneesmiddelen en het ontwikkelen en fabriceren van receptplichtige geneesmiddelen gelegen aan de Wethouder van Eschstraat 1 te Oss, kadastraal bekend gemeente Oss, sectie E14, nummers 4631 en 5392, sectie F1, nummers 1300, 1308 en 1310, sectie F3, nummers 822, 824, 826, 993, 1236, 1237, 1358, 1360, 1381 en 1382, sectie F5, nummers 193, 194, 195, 196, 352, 354, 356, 357, 358, 359, 362, 363 en 364 en sectie F7, nummers 909, 1119 en 1156. Dit besluit is op 25 oktober 2004 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 2 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2004, beroep ingesteld.

Bij brief van 29 maart 2005, kenmerk 1088115, heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 18 mei 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van vergunninghoudster. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2005, waar appellante in persoon en bijgestaan door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Eindhoven, en verweerder, vertegenwoordigd door M.R.M.J. Beekwilder-Van den Heuvel en ing. W.H.C. van Boesschoten, beiden ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. drs. M.M. Kaajan, advocaat te Amsterdam, [gemachtigden], allen werkzaam bij vergunninghoudster, en het dagelijks bestuur van waterschap Aa en Maas, vertegenwoordigd door C.W.M. Emmen en ing. M. Franken, beiden werkzaam bij het waterschap.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vr de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.2. Appellante heeft haar beroep ter zitting ingetrokken, voorzover het de gronden betreft inzake de haars inziens ten onrechte niet opgestelde milieu-effectrapportage en het ten onrechte ontbreken van een milieubeoordeling op grond van de Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 juni 2001 inzake de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (Pb L 197). Appellante heeft haar beroep toen tevens ingetrokken voorzover het betreft de grond met betrekking tot de voorschriften 1.7.2 en 10.6.2 van de vergunning.

2.3. Appellante betoogt dat de aanvraag om een Wet milieubeheer vergunning buiten behandeling had moeten worden gelaten omdat de aanvraag om een Wet verontreiniging oppervlaktewateren vergunning in strijd met de cordinatieverplichting van artikel 8.30 van de Wet milieubeheer niet binnen zes weken na de aanvraag om een milieuvergunning is ingediend.

2.3.1. Ingevolge artikel 8.28 (oud) van de Wet milieubeheer moeten bij de toepassing van hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer, van hoofdstuk 13 van de Wet milieubeheer en afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht de bepalingen van paragraaf 8.1.3.2 van de Wet milieubeheer in acht worden genomen in gevallen waarin een vergunning krachtens de Wet milieubeheer wordt aangevraagd, die betrekking heeft op een inrichting van waaruit stoffen als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in het oppervlaktewater worden gebracht, indien daarvoor een vergunning krachtens die wet is vereist.

In artikel 8.30, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voorzover van belang, is bepaald dat de aanvraag om een vergunning of wijziging van de vergunning overeenkomstig artikel 8.24 tegelijk moet worden ingediend met de aanvraag om verlening of wijziging van de vergunning krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Ingevolge artikel 8.30, tweede lid, van de Wet milieubeheer moet de aanvraag, indien de aanvraag om verlening of wijziging van de vergunning krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren niet is ingediend binnen zes weken, buiten behandeling worden gelaten.

2.3.2. Vaststaat dat vergunninghoudster ten tijde van het doen van de aanvraag om een vergunning krachtens de Wet milieubeheer beschikte over een aan haar op 19 december 1988 verleende vergunning krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Deze vergunning is aangepast op 24 oktober 1998. Uit het verweerschrift komt naar voren dat verweerder - voorafgaand aan het in behandeling nemen van de desbetreffende aanvraag van 10 september 2003, welke aanvraag heeft geleid tot de onderhavige vergunning, - contact heeft opgenomen met het dagelijks bestuur van het Waterschap Aa en Maas, zijnde het bevoegde gezag krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, en dat dit bestuur toen heeft medegedeeld dat deze aanvraag geen aanleiding gaf tot het doen van een vergunningaanvraag krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren door vergunninghoudster. Verweerder heeft daarop de aanvraag om een milieuvergunning in behandeling genomen. Aldus is naar het oordeel van de Afdeling niet gehandeld in strijd met de regeling voor cordinatie in de Wet milieubeheer.

Op 1 april 2004 is een eerder aan de vergunninghoudster verleende vergunning krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren gexpireerd. Vergunninghoudster heeft op 29 april 2004 een nieuwe aanvraag om een vergunning krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren ingediend. Naar aanleiding daarvan hebben de beide bevoegde gezagen overlegd om tot een inhoudelijke afstemming van de beide vergunningen te komen. Eveneens heeft gelijktijdig plaatsgevonden de terinzagelegging van zowel het ontwerp van de beide besluiten als van de beide definitieve beschikkingen.

Deze beroepsgrond faalt.

2.4. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT