Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 11 de Noviembre de 2005

Datum uitspraak11 de Noviembre de 2005
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

03/1565 AAW/WAO + 1568 WAO

U I T S P R A A K

met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht inzake de kosten van het geding tussen:

[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.

  1. INLEIDING

    Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.

    Aan verzoeker zijn met ingang van 12 januari 1979 uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke vanaf 1 april 1989 werden berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Bij besluit van 15 mei 1997 heeft gedaagde verzoekers uitkering ingevolge de AAW met ingang van 11 maart 1991 ingetrokken en zijn uitkering ingevolge de WAO met ingang van die datum herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij besluit van 12 februari 1998 heeft gedaagde van verzoeker de ten onrechte aan hem betaalde uitkering ten bedrage van f 43.498,12 (€ 19.252,98) teruggevorderd. Gedaagdes beslissing op bezwaar van 26 maart 1998 is, voorzover daarbij genoemde besluiten zijn gehandhaafd, door de Raad bij zijn uitspraak van 13 juni 2001, nummers 98/6441 ZW, 98/8186 ZW en 99/2475 WAO, vernietigd onder overweging dat inkomsten uit 'zwart' verrichte werkzaamheden niet bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in aanmerking kunnen worden genomen.

    Bij beslissingen op bezwaar van 2 mei 2002 heeft gedaagde met toepassing van de artikelen 34 van de AAW en 45 van de WAO verzoekers uitkeringen ingevolge die wetten gedurende een drietal periodes op nihil gesteld en van verzoeker een bedrag van € 4.921,07 (f 10.844,61) teruggevorderd.

    Ter zitting van de Raad op 7 oktober 2005, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. P.C.W.M. Meerbach, advocaat te Utrecht, en waar namens gedaagde is verschenen mr. M.L.E.A. van Zon, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is op initiatief van de Raad een minnelijke schikking tot stand...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT