Eerste aanleg - enkelvoudig van Rechtbank Haarlem, 14 de Noviembre de 2005

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak14 de Noviembre de 2005
Uitgevende instantie:Rechtbank Haarlem

RECHTBANK ZWOLLE

NEVENVESTIGING LELYSTAD

SECTOR STRAFRECHT

POLITIERECHTER

Parketnummer: [nummer]

Uitspraakdatum: 14 november 2005

Tegenspraak

SCHRIFTELIJK VONNIS (art. 379 Sv)

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 oktober 2005 in de zaak tegen:

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],

wonende te [adres]

  1. Tenlastelegging

    Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I (a t/m c) aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

  2. Voorvragen

    De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde aangevoerd dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard aangezien onvoldoende duidelijk is op welk bewijs van bevoegdheid wordt gedoeld nu niet het per 1 oktober 2004 gewijzigde artikel 28 van de Regeling bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen voor luchtvarenden 2001 ten laste is gelegd maar artikel 8 van de Regeling vluchtuitvoering Ballonnen, in welk artikel de ervaringseisen per balloncategorie tot 1 oktober 2004 waren geregeld.

    De politierechter verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.

    Het staat de officier van justitie vrij de nieuwe danwel de oude regeling ten laste te leggen en nu de oude regeling ten laste is gelegd, kan het niet anders dan dat gedoeld wordt op de in die regeling neergelegde bevoegdheidseis. De dagvaarding is aldus voldoende duidelijk en voldoet daarmee aan de eisen van artikel 261 Wetboek van Strafvordering. Het betreft het een geldige dagvaarding.

    De politierechter heeft voorts vastgesteld dat hijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

  3. De vordering van de officier van justitie

    De officier van justitie heeft tot het navolgende gerekwireerd:

    - bewezenverklaring van het onder 1 primair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde,

    - ten aanzien van feit 1 de oplegging van een taakstraf van 180 uren bij niet verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis, ten aanzien van feit 2 de oplegging van een geldboete ter hoogte van 1500 euro waarvan 750 euro voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om aan boord van een luchtvaartuig werkzaamheden te verrichten als lid van het boordpersoneel met een proeftijd van twee jaren. Ten aanzien van feit 3 de oplegging een geldboete ter hoogte van 1500 euro waarvan 750 euro voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

  4. Bewijs

    4.1 Vrijspraak ten aanzien feit 1 primair

    Gelet op hetgeen onder 4.9.2 en 4.9.3 in de vlucht- en onderhoudshandleiding van de ballon Ultramagic staat beschreven over de te volgen procedure bij een landing met wind, kan niet gesteld worden dat onder de gegeven omstandigheden (op 17 mei 2003) verdachte, door het inzetten van een steile daalhoek en het gebruik van de smart vent op een hoogte van ongeveer vijf meter, per definitie onjuist heeft gehandeld. De ter terechtzitting gehoorde deskundige J.C.M. de Wilde spreekt van een door verdachte gemaakte inschattingsfout. Naar het oordeel van de politierechter rechtvaardigt een dergelijke kwalificatie niet de conclusie dat verdachte zich roekeloos, zeer onvoorzichtig, onoplettend en/of zich nalatig heeft gedragen, aangezien de daarvoor benodigde schuld ontbreekt. Aldus is niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

    4.2 Bewijsverweren ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3

    De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte heeft gedwaald ten aanzien van de in artikel 8 lid 1 onder e van de Regeling Vluchtuitvoering Ballonnen gestelde eisen in die zin dat hij er van uitging dat hij vanaf 1998 meer dan vier jaar in het bezit moest zijn van een geldig bewijs van bevoegdheid als ballonvaarder en aldus gerechtigd was om een ballon van meer dan 180.000 kubieke voet te varen. Gelet op deze rechtsdwaling dient vrijspraak te volgen, aldus de raadsman van verdachte.

    De politierechter verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het navolgende.

    De formulering van de regeling die is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder e van de Regeling vluchtuitvoering Ballonnen is dusdanig eenduidig dat deze geen ruimte laat voor een andere interpretatie dan dat verdachte op het moment van inwerkingtreding van de regeling op 6 april 1998 aan voornoemde eis diende te voldoen. Voorts is niet gebleken dat verdachte zich actief heeft laten voorlichten over de inhoud van deze regeling. Dat behoort tot de basale zorgverplichting van een ieder die een voer-, vaar-, of luchtvaartuig wil gaan besturen. Verdachte had beter behoren te weten, en aldus staat het verweer niet in de weg aan bewezenverklaring van het tenlastegelegde.

    Daar waar de raadsman ten aanzien van de feiten 2 en 3 een beroep op vrijspraak heeft gedaan gelet op het in artikel 1, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht vervatte legaliteitsbeginsel, verwerpt de politierechter ook dit verweer en overweegt daartoe het navolgende.

    Bij toepassing van de meest gunstige bepaling voor verdachte ex artikel 1 lid 2 Sr, zijnde in casu artikel 28 Regeling bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen voor luchtvarenden 2001 waarin lagere ervaringseisen voor het ballonvaren met een heteluchtballon van 180.000 kubieke voet worden gesteld, voldoet verdachte nog steeds niet aan de in die regeling vervatte ervaringseisen. Immers, een optelsom van de door verdachte gemaakte vluchten tot 17 mei 2003 heeft als (maximaal) resultaat 145...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT