Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 24 de Enero de 2006

Datum uitspraak24 de Enero de 2006
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

24 januari 2006

Strafkamer

nr. 00839/05

PB/IC

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 december 2004, nummer 23/001513-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1958, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring te Zwaag.

  1. De bestreden uitspraak

    Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Alkmaar van 7 januari 2003 - de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, aanhef, en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf.

  2. Geding in cassatie

    2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

    2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

  3. Beoordeling van het eerste middel

    Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

  4. Beoordeling van het tweede middel

    4.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof heeft verzuimd uitdrukkelijk en gemotiveerd te beslissen op het verweer dat er geen sprake was van ernstige bezwaren die een onderzoek aan de kleding van de verdachte rechtvaardigden, hetgeen, aldus het verweer, tot bewijsuitsluiting diende te leiden.

    4.2. De van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep deel uitmakende pleitnotities houden, voorzover hier van belang, in:

    In het dossier was geen redelijk vermoeden van schuld aanwezig op basis waarvan [verdachte] (en [betrokkene 1]) als verdachte konden worden beschouwd. Dientengevolge waren er ook geen ernstige bezwaren die tot een onderzoek aan kleding en lichaam konden leiden, welk onderzoek heeft geleid tot de vondst van de hierboven genoemde middelen. Zoals in eerste instantie betoogd is uitsluiting van bewijs in dit geval een passend middel. Art. 359a Sv. geeft ook andere mogelijkheden. In dit geval is er echter van overschrijding van bevoegdheden neergelegd in art. 53 en 56 Sv. Het belang van deze voorschriften is overduidelijk. Je kan toch iemand niet zomaar van de straat halen. Genoemde artikelen regelen de voorwaarden waaronder bepaalde dwangmiddelen mogen worden toegepast.

    4.3. Het Hof heeft het verweer dat geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld dat de aanhouding van de verdachte rechtvaardigde, als volgt samengevat en verworpen:

    De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was omdat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Het bewijsmateriaal dat hierdoor is verkregen moet, vanwege dit verzuim, van het bewijs worden uitgesloten.

    Het hof overweegt hieromtrent het volgende:

    Op vrijdag 13 september 2002 zijn diverse locaties op de Paardenmarkt te Alkmaar door opsporingsambtenaren geobserveerd. Het is de politie ambtshalve bekend dat aldaar veelvuldig transacties plaatsvinden in verdovende middelen tussen verslaafden en dealers. Diezelfde dag wordt door surveillanten van politie, omstreeks 15.00 uur, geconstateerd dat een man, de latere verdachte [...], zich bevindt als passagier in een rode personenauto van het merk Opel, type Corsa. De surveillanten zien dat de verdachte naar de Paardenmarkt loopt en na 5 minuten terugkomt met achter zich aan diverse, de politie ambtshalve bekende, gebruikers. 10 minuten later zien zij de verdachte wegrijden in de rode Opel. Omstreeks 17.30 uur zien de surveillanten de verdachte wederom in de buurt van de Paardenmarkt. Zij zien dat zich bij zijn geslachtsdeel een onnatuurlijke opvallende verdikking bevindt. Zij observeren dat de verdachte zich wederom begeeft naar de Paardenmarkt en dat hij daar contact maakt met een persoon waarbij hij zijn vuist tegen de vuist van die ander slaat. Hierop is de verdachte aangehouden.

    Het hof acht de aanhouding van de verdachte rechtmatig en verwerpt derhalve het verweer. Uit vorenomschreven feiten en omstandigheden konden de opsporingsambtenaren een redelijk vermoeden ontlenen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een op grond van de Opiumwet strafbaar gesteld feit.

    4.4. In het licht van het verweer inhoudende dat geen redelijk vermoeden van schuld aanwezig was en dientengevolge ook geen ernstige bezwaren die tot een onderzoek aan kleding en lichaam konden leiden, kunnen de hiervoor onder 4.3 weergegeven vaststellingen van het Hof, die mede betrekking hebben op hetgeen aan de kleding van de verdachte zichtbaar was toen hij op de Paardenmarkt terugkeerde, bezwaarlijk anders worden verstaan dan als inhoudende het oordeel van het Hof dat toen sprake was van ernstige bezwaren in de zin van het hier toepasselijke art. 9, tweede lid, Opiumwet.

    4.5. Het middel faalt dus.

  5. Beoordeling van het derde middel

    5.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 365a, tweede lid, Sv in de aanvulling op het verkort arrest de weergave van het tenlastegelegde heeft gewijzigd en dat daaruit voortvloeit dat het Hof bij de bewezenverklaring de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.

    5.2.1. Het verkort arrest houdt, voorzover hier van belang, in:

    Tenlastelegging

    Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.

    5.2.2. De aan dat verkort arrest gehechte kopie van de inleidende dagvaarding houdt in dat aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat:

    hij op/of omstreeks 13 september 2002 in de gemeente Alkmaar opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 2,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT