Eerste aanleg - meervoudig van Council of State (Netherlands), 25 de Enero de 2006

Datum uitspraak25 de Enero de 2006
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

200506560/1.

Datum uitspraak: 25 januari 2006

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2005 heeft verweerder met toepassing van artikel 18.12 van de Wet milieubeheer per 4 april 2005 de bij besluit van 21 mei 1992 aan appellante verleende vergunning als bedoeld in artikel 6a van de Hinderwet en de bij besluit van 13 december 1994 aan appellante verleende vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer voor haar inrichting voor de verwerking van slachtafval op het perceel [locatie] te [plaats] ingetrokken. Voorts heeft verweerder bij het besluit van 11 januari 2005 jegens appellante bestuursdwang toegepast ten aanzien van het op of na 4 april 2005 verwerken van slachtafval en een last onder dwangsom opgelegd ten aanzien van het na 4 april 2005 in ontvangst nemen van slachtafval.

Bij besluit van 13 juni 2005, verzonden op 17 juni 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 26 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2005, beroep ingesteld.

Bij brief van 20 september 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Roijers, advocaat te Rotterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.A. van Wijmen, advocaat te Zwolle, en mr. M. van Dijk-Prakken en E.B.J. Lange, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente, vertegenwoordigd door mr. M.H.M. van der Aa, en de stichting "Stichting Wel en Wee", vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zutphen.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vÛÛr de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.2. De besluiten van 11 januari 2005 en 13 juni 2005 berusten op stelselmatige overtreding van de voorschriften A.2.1 en A.2.2, verbonden aan de in 1992 verleende revisievergunning, en van voorschrift B.6, verbonden aan de in 1994 verleende veranderingsvergunning.

Ingevolge voorschrift A.2.1 gelden, kort weergegeven, voor het equivalente geluidniveau ter hoogte van niet tot de inrichting behorende woningen grenswaarden van 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en in de dagperiode op zondagen en algemeen erkende feestdagen en 40 dB(A) in de nachtperiode.

Ingevolge voorschrift A.2.2 gelden, kort weergegeven, voor het maximale geluidniveau voor dezelfde perioden en immissiepunten grenswaarden van respectievelijk 55, 50 en 45 dB(A). In afwijking hiervan zijn voor het maximale geluidniveau, veroorzaakt door transportbewegingen op het terrein van de inrichting voor dezelfde perioden en immissiepunten grenswaarden gesteld van respectievelijk 70, 65 en 60 dB(A).

In voorschrift B.6 is onder meer bepaald dat een (berekende) uurgemiddelde geurimmissieconcentratie van 1 g.e./m3 ter plaatse van woningen niet vaker dan 2% van de tijd (98-percentiel) mag worden overschreden.

2.3. Appellante betwijfelt of verweerder het bevoegd gezag is voor de onderhavige inrichting.

2.3.1. Ingevolge artikel 18.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, heeft het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 8.1 voor een inrichting te verlenen, tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van de betrokken wetten voor degene die de inrichting drijft, geldende voorschriften.

2.3.2. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 22 december 2004, in zaak no. 200401590/1 geoordeeld dat verweerder het bevoegd gezag is om te beslissen op een aanvraag om milieuvergunning voor de onderhavige inrichting. In hetgeen appellante aanvoert ziet de Afdeling geen aanleiding thans anders te oordelen. Gelet op het bepaalde in artikel 18.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer is verweerder ten aanzien van de bestuursrechtelijke handhaving eveneens het bevoegd gezag. Deze beroepsgrond slaagt niet.

2.4. Ingevolge artikel 18.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan, voor zover hier van belang, het ten aanzien van een vergunning bevoegde gezag, de vergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien niet overeenkomstig die vergunning of de daaraan...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT