Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Rotterdam, 10 de Marzo de 2006

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak10 de Marzo de 2006
Uitgevende instantie:Rechtbank Rotterdam

RECHTBANK ROTTERDAM

NEVENVESTIGINGSPLAATS 'S-GRAVENHAGE

SECTOR STRAFRECHT

MEERVOUDIGE KAMER

Compilatie vonnissen in de Hofstad-zaak

Uitspraakdatum 10 maart 2006

De rechtbank zal thans uitspraak doen in de zaak van 14 verdachten in de zogenoemde Hofstadzaak, ook wel genoemd de Arles-zaak.

In verband met de privacy worden de achternamen alleen aangeduid met de eerste letter daarvan.

Allereerst zal uitspraak worden gedaan in de zaak van de verdachte:

[verdachte 14]. (10/000322-04).

Aansluitend zal de rechtbank uitspraak doen in de zaken van de overige 13 verdachten:

  1. [verdachte 1]. (10/000328-04)

  2. [verdachte 2] (10/000396-04)

  3. [verdachte 3] (10/000393-04)

  4. [verdachte 4] (10/000325-04)

  5. [verdachte 5] (10/000323-04)

  6. [verdachte 6] (10/000395-04)

  7. [verdachte 7] (10/000365-04)

  8. [verdachte 8] (10/000397-04)

  9. [verdachte 9] (10/000394-04)

  10. [verdachte 10] (10/600069-05)

  11. [verdachte 11] (10/000354-04)

  12. [verdachte 12] (10/000324-04)

  13. [verdachte 13] (10/000174-04)

    De uitspraak in de zaak van die 13 verdachten betreft geen letterlijke weergave van hun vonnissen, maar is een compilatie daarvan. Ook deze compilatie wordt een lang betoog van enkele uren. Deze lange duur komt omdat er door de rechtbank diverse beslissingen moeten worden genomen die alle gemotiveerd moeten zijn. In sommige gevallen is de motivering zelfs zeer uitgebreid.

    Een afschrift van deze compilatie zal na afloop van de uitspraken beschikbaar zijn, ook voor de pers.

    De individuele vonnissen in de bedoelde 13 zaken zullen zo spoedig mogelijk aan de raadslieden worden verstrekt.

    Uitspraak in de zaak [verdachte 14].

    Beoordeling van het tenlastegelegde feit.

    Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij al dan niet tezamen en in vereniging met een ander zich heeft schuldig gemaakt aan voorbereiding of bevordering van het door bedreiging met geweld de parlementariÎr A. Hirsi Ali verhinderen haar plicht in de Tweede Kamer van de Staten-Generaal onbelemmerd te vervullen, welk misdrijf al dan niet zou worden begaan met een terroristisch oogmerk, alsmede aan voorbereiding of bevordering van moord met een terroristisch oogmerk. Blijkens de tenlastelegging zou de verdachte een briefje voorhanden hebben gehad waarvan hij wist dat het bestemd was tot het plegen van die misdrijven. In tegenstelling tot de andere verdachten in het 'Arles' onderzoek - ook wel genoemd het onderzoek naar de 'Hofstadgroep' -, is aan de verdachte niet tenlastegelegd dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, al dan niet met een terroristisch oogmerk. Het openbaar ministerie heeft in de oorspronkelijke dagvaarding van de verdachte wel tenlastegelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, mogelijk met terroristisch oogmerk, doch dit strafbare feit is na nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting van 10 januari 2006 komen te vervallen.

    Verdachte is op 10 november 2004 aangehouden. Na zijn aanhouding is onder meer de werkgever van de verdachte als getuige gehoord. Bij gelegenheid van diens verhoor overhandigde genoemde getuige een briefje dat enkele dagen eerder was gevonden op de vloer in het magazijn van de bakkerij waar de verdachte werkzaam was. Op dit briefje was onder meer vermeld: 'Hirsi Ali hoofdverdachte Islam', '31-12-04', politie afleiding vuurwerk', 'via dakraam binnen en afslachten', 'pijnlijk' en 'religieuze mes (zwaard) van HZ Ali gebruiken'. Bovendien was een eenvoudige schets afgebeeld van een gebouw, vermoedelijk een huis met een puntdak met een dakraam. Bij het dakraam staat een pijl. Aan ÈÈn zijde van het gebouw is een afdakje getekend waarbij 'politie' is geschreven.

    De politie heeft in de onderhavige zaak onderzoek verricht naar de herkomst van het aangetroffen briefje. In dit kader heeft de verdachte op 21 december 2004 een schrijfproef afgelegd naar aanleiding waarvan een handschriftvergelijkend onderzoek heeft plaatsgevonden. Zowel dit handschriftvergelijkend onderzoek, als het onderzoek naar het op het briefje aangetroffen dactyloscopisch spoor, heeft geen aanwijzing opgeleverd dat de verdachte enige betrokkenheid bij dat briefje heeft gehad, anders dan dat het op diens werk is aangetroffen. De rechtbank merkt hierbij op dat is komen vast te staan dat vele personen - waaronder medewerkers die niet in het magazijn van de bakkerij werkzaam waren - toegang hadden tot de plaats waar het betreffende briefje is aangetroffen. Ook op grond van overige onderzoeksbevindingen in het dossier, waaronder verschillende getuigenverklaringen, is niet gebleken dat de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de totstandkoming van het aangetroffen briefje dan wel dat hij dat briefje op enig moment voorhanden heeft gehad.

    De rechtbank acht derhalve - evenals het openbaar ministerie - op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.

    Inbeslaggenomen voorwerpen.

    Onvoldoende duidelijk is geworden aan wie het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen briefje dat is aangetroffen in de bakkerij aan de [adres], in eigendom toebehoort. De rechtbank zal, nu geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring van dit voorwerp ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

    De officier van justitie heeft gevorderd (een aantal van) de in beslag genomen voorwerpen die staan vermeld op de ter zitting overgelegde beslaglijst aan het verkeer te onttrekken, te weten enkele CD-roms en een uit een in beslaggenomen computer afkomstige harde schijf. De vordering is door de officier van justitie niet per voorwerp afzonderlijk toegelicht of onderbouwd. De rechtbank heeft bij haar beraadslaging geconstateerd dat het thans niet doenlijk is kennis te nemen van de op die gegevensdragers opgeslagen digitale bestanden c.q. teksten. Het gaat daarbij (mede) om geschriften c.q. teksten in de Arabische, althans niet-Nederlandse taal. Daarvan is geen vertaling overgelegd. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank niet in staat is zich een oordeel te vormen of die voorwerpen "van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang". De rechtbank is feitelijk derhalve niet in staat ten aanzien van al die voorwerpen enige beslissing te nemen als bedoeld in artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank ziet zich onder deze omstandigheden genoodzaakt het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering tot onttrekking aan het verkeer van deze voorwerpen. De officier van justitie kan desgewenst alsnog een vordering indienen ten einde een beschikking uit te lokken als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, onder 4 van het Wetboek van Strafrecht, in welke procedure alsdan duidelijkheid dient te worden gebracht over voornoemde vraag.

    Beslissing.

    Het voorgaande leidt tot de beslissing van de rechtbank dat de verdachte wordt vrijgesproken van al hetgeen hem is tenlastegelegd. De rechtbank gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomen briefje dat is aangetroffen in de bakkerij aan de [adres].

    Het openbaar ministerie wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot het aan het ontrekken van het verkeer van voorwerpen.

    Het openbaar ministerie heeft de mogelijkheid tegen dit vonnis hoger beroep in te stellen.

    Als in het hiernavolgende over de verdachten wordt gesproken heeft dit geen betrekking op [verdachte 14].

    De uitspraak in de overige 13 zaken:

    In het hiernavolgende zullen de volgende onderwerpen aan de orde komen:

    - het aanwezigheidsrecht van de verdachte [verdachte 6];

    - de wijze van tenlasteleggen;

    - de rechtmatigheid van aanhouding en/of inverzekeringstelling van de verdachte [verdachte 7];

    - de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst;

    - de bruikbaarheid van enkele bewijsmiddelen (de chatgesprekken en de verklaring van de getuige [getuige M]);

    - het vuurwapenbezit door [verdachte 11];

    - de gebeurtenissen aan de Antheunisstraat op 10 november 2004;

    - deelneming aan een (terroristisch) criminele organisatie, en

    - de eindbeoordeling.

    Formele verweren

    Het aanwezigheidsrecht

  14. De raadslieden van verdachte [verdachte 6] hebben ter gelegenheid van het pleidooi op 3 februari 2006 gesteld dat het "betreurenswaardig [ is en blijft ] dat cliÎnt tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn zaak is uitgezet naar Marokko. Het is hem onmogelijk gemaakt gebruik te maken van zijn aanwezigheidsrecht en er is derhalve strijd met art. 6 EVRM. Een en ander doet niet af aan het feit dat cliÎnt heeft aangegeven, door omstandigheden gedwongen, geen beroep te willen doen op zijn aanwezigheidsrecht, dit in verband met het voorzetten van de vreemdelingenbewaring." De verdediging heeft aan dit standpunt geen verzoeken of gevolgen verbonden.

  15. De rechtbank merkt hierover ambtshalve het volgende op. Gebleken is dat verdachte bij besluit van 7 juni 2005 tot ongewenst vreemdeling is verklaard; hij heeft daartegen een bezwaar ingediend, dat bij besluit van 29 september 2005 ongegrond is verklaard. Tegen dat laatstgenoemde besluit heeft verdachte op 30 september 2005 beroep ingesteld. Tevens heeft verdachte de voorzieningenrechter verzocht om bij voorlopige voorziening de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te verbieden verdachte uit te zetten voordat de rechtbank op het ingestelde beroep heeft beslist. Bij de behandeling van voornoemde zaak bij de voorzieningenrechter is de omstandigheid dat verdachte is verwikkeld in de onderhavige strafzaak aan de orde geweest, in welk verband is gesteld dat verdachte er belang bij heeft zijn strafprocedure in Nederland te kunnen bijwonen. De voorzieningenrechter heeft dat belang in zijn uitspraak van 20 oktober 2005 onderkend en in dat verband overwogen: "Het belang de strafzaak te kunnen bijwonen en zich te kunnen verdedigen tegen de tenlastgelegde feiten is weliswaar een evident belang, maar in deze vreemdelingrechtelijke...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT