Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 18 de Abril de 2006

Datum uitspraak18 de Abril de 2006
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

18 april 2006

Strafkamer

nr. 01067/05

AGJ/AM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 11 maart 2005, nummer 21/003842-04, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].

  1. De bestreden uitspraak

    Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 15 juni 2004 - voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van 1. medeplegen van: "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, of beschadigen, of onbruikbaar maken" en 2. "medeplegen van: "mishandeling" veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdvijftig uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.

  2. Geding in cassatie

    Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

  3. Aan de beoordeling van het middel voorafgaande beschouwingen

    Het wettelijk kader

    3.1. In de onderhavige zaak gaat het om de reikwijdte van het tweede lid van art. 359 Sv, zoals gewijzigd bij de op 1 januari 2005 in werking getreden Wet van 10 november 2004, Stb. 580 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering strekkende tot aanpassing van de eisen te stellen aan de motivering van de bewezenverklaring bij een bekennende verdachte (hierna: de Wet bekennende verdachte).

    3.2. Van belang zijn de volgende wettelijke voorschriften:

    Art. 349, eerste lid, Sv. Die bepaling luidt als volgt:

    Indien het onderzoek (...) daartoe aanleiding geeft, spreekt de rechtbank uit de nietigheid der dagvaarding, hare onbevoegdheid, de niet-ontvankelijkheid van den officier van justitie of de schorsing der vervolging.

    Art. 350 Sv. Die bepaling luidt als volgt:

    Indien het onderzoek (...) niet leidt tot toepassing van artikel 349, eerste lid, beraadslaagt de rechtbank op den grondslag der telastlegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de vraag of bewezen is dat het feit door den verdachte is begaan, en zoo ja, welk strafbaar feit het bewezen verklaarde volgens de wet oplevert; indien wordt aangenomen dat het feit bewezen en strafbaar is, dan beraadslaagt de rechtbank over de strafbaarheid van den verdachte en over de oplegging van straf of maatregel, bij de wet bepaald.

    Art. 358 Sv. Die bepaling luidt als volgt:

    1. In de gevallen van artikel 349, eerste lid, bevat het vonnis de daarbij vermelde beslissingen.

    2. In de andere gevallen bevat het vonnis de beslissing der rechtbank over de punten, bij artikel 350 vermeld.

    3. Wordt, in strijd met het te dien aanzien door den verdachte uitdrukkelijk voorgedragen verweer, artikel 349, eerste lid, niet toegepast of aangenomen dat het bewezen verklaarde een bepaald strafbaar feit oplevert of dat een bepaalde strafverminderings- of strafuitsluitingsgrond niet aanwezig is, dan geeft het vonnis daaromtrent bepaaldelijk eene beslissing.

    4. (...)

    5. Alles op straffe van nietigheid.

    Art. 359 Sv. Die bepaling luidde tot 1 januari 2005 als volgt:

    1. Het vonnis bevat het ten laste gelegde alsmede de inhoud van de bewijsmiddelen, voor zover deze tot bewijs daarvan geldt.

    2. De beslissingen vermeld in de artikelen 349, eerste lid, en 358, tweede en derde lid, zijn met redenen omkleed.

    3. De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op daartoe redengevende feiten of omstandigheden, als zodanig in het vonnis aangewezen.

    4. Bij toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de beslissing hebben geleid.

    5. Het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid.

    6. Bij de oplegging van een straf of maatregel die vrijheidsbeneming medebrengt, geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de keuze van deze strafsoort, dan wel tot deze soort maatregel hebben geleid. Het vonnis geeft voorts zoveel mogelijk de omstandigheden aan, waarop bij de vaststelling van de duur van de straf is gelet.

    7. Indien een zwaardere straf wordt opgelegd dan de officier van justitie heeft gevorderd, dan wel een straf onvoorwaardelijk wordt opgelegd die vrijheidsbeneming van langere duur medebrengt dan de officier van justitie heeft gevorderd, geeft het vonnis steeds in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid.

    8. Als de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, geeft het vonnis dit onder opgave van redenen aan.

    9. Alles op straffe van nietigheid.

    Art. 360, eerste lid, Sv. Die bepaling luidt als volgt:

    Van het gebruik als bewijsmiddel van het proces-verbaal van een verhoor bij de rechter-commissaris, houdende de verklaring

    - van de getuige, bedoeld in artikel 216, tweede lid, of

    - van de bedreigde getuige, of

    - van de getuige verhoord op de wijze als voorzien in de artikelen 190, tweede lid, en 290, eerste lid, tweede en derde volzin,

    of van schriftelijke bescheiden als bedoeld in artikel 344a, derde lid, geeft het vonnis in het bijzonder reden.

    Art. 415 Sv. Dat artikel houdt in dat de hiervoor genoemde bepalingen van overeenkomstige toepassing zijn op het rechtsgeding voor het gerechtshof.

    3.3. Na de inwerkingtreding op 1 januari 2005 van de Wet bekennende verdachte luidt art. 359 Sv als volgt:

    "1. Het vonnis bevat het ten laste gelegde alsmede de vordering van de officier van justitie.

  4. De beslissingen vermeld in de artikelen 349, eerste lid, en 358, tweede en derde lid, zijn met redenen omkleed. Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid.

  5. De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.

  6. Bij toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de beslissing hebben geleid.

  7. Het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid.

  8. Bij de oplegging van een straf of maatregel die vrijheidsbeneming medebrengt, geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de keuze van deze strafsoort, dan wel tot deze soort maatregel hebben geleid. Het vonnis geeft voorts zoveel mogelijk de omstandigheden aan, waarop bij de vaststelling van de duur van de straf is gelet.

  9. Als de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, geeft het vonnis dit onder opgave van redenen aan.

  10. Alles op straffe van nietigheid."

    Reikwijdte van het nieuwe art. 359, tweede lid, Sv

    3.4. De geschiedenis van de totstandkoming van de Wet bekennende verdachte zou - mede gelet op het destijds bestaande, hiervoor onder 3.2 weergegeven wettelijk systeem - steun kunnen geven aan de opvatting dat de wijziging van art. 359, tweede lid, Sv slechts op twee doeleinden was gericht, te weten:

    1. codificatie van de motiveringsvoorschriften die de Hoge Raad reeds in zijn jurisprudentie had ontwikkeld, zulks in aansluiting op de wettelijke voorschriften van art. 359, tweede lid, in verbinding met art. 358, derde lid, Sv inzake onder meer strafuitsluitingsgronden, alsmede op art. 360, eerste lid, Sv inzake de betrouwbaarheid van de daar genoemde bewijsmiddelen. Op grond van die jurisprudentie was de feitenrechter al gehouden uitdrukkelijk en gemotiveerd te beslissen omtrent een aantal bewijsverweren.

    2. het - in geval van afwijking van de vordering ten aanzien van de bewezenverklaring en de op te leggen straf en/of maatregel - verschaffen van aanspraak aan het openbaar ministerie op een gemotiveerde beslissing omtrent dienaangaande naar voren gebrachte "uitdrukkelijk onderbouwde" standpunten. Die aanspraak zou vergelijkbaar zijn met de aanspraak die de verdachte in geval van veroordeling aan art. 358, derde lid, in verbinding met art. 359, tweede lid, Sv kan ontlenen op een uitdrukkelijke en met redenen omklede beslissing omtrent verweren als in eerstgenoemde bepaling bedoeld.

      3.5. Nochtans moet op grond van de bewoordingen van art. 359, tweede lid, Sv, waarop degenen die bij een strafproces zijn betrokken moeten kunnen afgaan, alsmede op grond van opmerkingen in het verdere verloop van het wetgevingsproces worden aangenomen dat ook andere dan de hiervoor bedoelde betogen nopen tot motivering indien zij niet worden aanvaard. In die opmerkingen wordt onder meer gewezen op de belangen van de procesdeelnemers en de samenleving bij inzicht in de motivering van strafvonnissen alsmede op het belang van zelfcontrole door de rechter en controle door de hogere rechter van de oordeelsvorming van de lagere rechter. (vgl. Kamerstukken II 2003-2004, 29 271, nr. 1, blz. 10, alsmede 29 255, nr. 3, blz. 1 en nr. 8)

      3.6. Het systeem van de wet komt na de invoering van het huidige art. 359, tweede lid, Sv op het volgende neer. Omtrent de verwerping van een verweer met betrekking tot de zogenoemde voorvragen van art. 348 Sv en de kwalificatie van het bewezenverklaarde alsmede omtrent een beroep op een wettelijke strafverminderings- of strafuitsluitingsgrond moet op grond van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT