Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 25 de Abril de 2006

Datum uitspraak25 de Abril de 2006
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

25 april 2006

Strafkamer

nr. 01615/05

AG/IC

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem van 12 november 2004, nummer 21/002109-03, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].

  1. De bestreden uitspraak

    Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 11 april 2003 - de verdachte ter zake van 1 primair "verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd" en "verduistering, gepleegd door een beheerder van een stichting ten opzichte van enig goed dat hij als zodanig onder zich heeft, meermalen gepleegd", 2. "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd" en 3. "het medeplegen van valsheid in geschrift" veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van € 50.000,-, subsidiair 360 dagen hechtenis, waarvan € 25.000,-, subsidiair 180 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

  2. Geding in cassatie

    Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

  3. Beoordeling van het eerste middel

    3.1. Het middel klaagt erover dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte de geldbedragen die hij zich wederrechtelijk heeft toegeÎigend, uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft gehad.

    3.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:

    hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 1991 tot 1 april 1998 te Nieuwegein en/of te Woerden en/of te Kamerik, gemeente Woerden en/of te Putten en/of te Leusden en/of te Utrecht opzettelijk enig goed, te weten

    - op of omstreeks 14 december 1993 een geldbedrag van fl. 19.000 en

    - op of omstreeks 22 februari 1994 een geldbedrag van fl. 17.130,00 en

    - op of omstreeks 5 februari 1996 een geldbedrag van fl. 12.000,00 en

    - op of omstreeks 17 september 1994 een geldbedrag van fl. 100.000,00 en

    - op of omstreeks 5 februari 1996, geldbedragen van totaal fl. 21.717,63 bestaande uit geldbedragen van fl. 1.104,96 en fl. 1.684,91 en fl. 8.684,95 en fl. 10.242,81 en

    - op of omstreeks 3 augustus 1996, een geldbedrag van fl. 2.400,00 en

    - op of omstreeks 13 november 1996, een geldbedrag van fl. 20.216,11 en

    - op of omstreeks 6 maart 1996, een geldbedrag van totaal fl. 3.593,55 bestaande uit geldbedragen van fl. 214,18 en fl. 3.379,37 en

    - op of omstreeks 10 april 1991 een geldbedrag van fl. 4.500,00 en

    - op of omstreeks 29 november 1993 een geldbedrag van fl. 15.000,00 en

    - op of omstreeks 10 november 1994 een geldbedrag van fl. 75.000,00 en

    - op of omstreeks 23 juni 1992 een geldbedrag van fl. 11.990,00 en

    - op of omstreeks 8 oktober 1993 een geldbedrag van fl. 5.000,00 en

    - op of omstreeks 2 februari 1994 een geldbedrag van fl. 465,00,

    een geldbedrag van totaal fl. 111.995,00 en

    - op of omstreeks 3 juni 1991 een geldbedrag van fl. 15.000,00 en

    - op of omstreeks 5 januari 1993 een geldbedrag van fl. 55.000,00 en

    - op of omstreeks 2 juni 1994 een geldbedrag van fl. 35.000,00 en

    - op of omstreeks 23 juni 1992 een geldbedrag van fl. 6.666,26 en

    - op of omstreeks 18 augustus 1992 een geldbedrag van fl. 1.426,65 en

    - op of omstreeks 31 juli 1995 een geldbedrag van fl. 2.000,00 en

    - op of omstreeks 6 december 1995 een geldbedrag van fl. 5.500,00 en

    - op of omstreeks 10 oktober 1992 een geldbedrag van fl. 10.000,00 en

    - op of omstreeks 13 april 1996 een geldbedrag van fl. 15.000,00 en

    - op of omstreeks 2 juli 1996 een geldbedrag van fl. 5.000,00

    geheel of ten dele toebehorend aan de Stichting Arbeidsmarkt en Opleidingsfonds voor de Overheid (A&O-fonds) en/of het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel en/of de Algemene Christelijke Politiebond, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, welke geldbedragen verdachte als (mede)beheerder van de Stichting Arbeidsmarkt en Opleidingsfonds voor de Overheid (A&O-fonds) en uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking (bestuurder, althans als penningmeester en/of voorzitter van de Algemene Christelijke Politiebond (ACP)), onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeÎigend

    3.3. De tenlastelegging is toegesneden op art. 322 Sr. Deze bepaling luidt:

    Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking of van zijn beroep, of tegen geldelijke vergoeding onder zich heeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.

    3.4. De gebezigde bewijsmiddelen houden, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

    (i) de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 14 april 2004, inhoudende, voorzover van belang (bewijsmiddel 1):

    Op de bankrekening van het A&O-fonds staat het geld van meerdere projecten. Ik heb het wel eens een badkuip genoemd. Ik beheerde deze badkuip. Het geld dat op deze rekening stond, moest worden besteed aan de projecten van de ACP en werd ter beschikking gesteld door het A&O-fonds. Ik was als projectleider verantwoordelijk voor het beheer van het geld.

    (ii) de verklaring van getuige-deskundige A.J.M. Klunder ter terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2004, inhoudende, voorzover van belang (bewijsmiddel 2):

    Ik weet dat de gelden in het A&O-fonds door het departement zijn verstrekt ter gezamenlijke besteding door alle politiebonden. De gelden van het A&O-fonds behoorden dus toe aan de politiebonden, niet aan verdachte als privÈ-persoon.

    Ik ben bekend met de algemene machtiging van de ACP en de NPB aan onder meer verdachte. Deze machtiging heeft een zakelijk karakter. De machtiging is verstrekt aan personen in hun hoedanigheid van bestuurder. Het is geen vrijbrief om gelden uit het A&O-fonds te mogen overboeken naar privÈ-rekeningen, behoudens voor zover daarvoor een zakelijk onderbouwing voor zou zijn.

    (iii) een als bijlage bij een proces-verbaal van politie gevoegd rapport van 31 maart 2000, inhoudende als relaas van bevindingen van A.J.M. Klunder, voorzover hier van belang (bewijsmiddel 3):

    "4.2 Het beheer van de gelden

    Tot 1 januari 1994 waren de vier voorzitters van de politiebonden, te weten ACP, Nederlandse Politie Bond (NPB), de Algemene Nederlandse Politie Vereniging (ANPV) en de Vereniging Middelbaar en Hoger Politiepersoneel (VMHP) gezamenlijk verantwoordelijk voor de besteding van A&O subsidies die bestemd waren voor de gezamenlijke politiebonden. Echter door de ANPV en VMHP was aan de ACP en NPB mandaat verleend voor het beheer van deze subsidies. Door de besturen van de ACP en de NPB was dit mandaat overgedragen aan [verdachte], vertegenwoordiger van de ACP alsmede aan [betrokkene 1], vertegenwoordiger van de NPB. Voor deze mandaten is een machtiging opgemaakt. De machtiging is niet gedateerd. Als slotzin wordt op de machtiging vermeld:

    "Van de financiÎle stand van zaken zal door [verdachte en betrokkene 1], voor zover dat nodig en wenselijk wordt geoordeeld, rekenschap worden afgelegd naar het A&O fonds en naar de besturen van ACP en NPB".

    In de praktijk was het [verdachte] die het geld feitelijk beheerde. Voor het beheer van de gelden is geen afzonderlijke rechtspersoon in het leven geroepen.

    Deze situatie heeft zich tot 1 januari 1994 voortgezet; hierna is het beheer overgegaan naar het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel. Vooraf werden de projecten beoordeeld door de Subsidiecommissie Arbeidsmarkt- en Opleidingsprojecten Politie (SAOP). De projecten die waren gestart vÛÛr 1 januari 1994 werden door [verdachte] nog afgewikkeld tot in 1996.

    [Verdachte] was in dienst van de ACP van 1 januari 1974 tot 1 april 1998. Vanaf 1981 was hij als secretaris werkzaam en vanaf 1993 als voorzitter van deze politiebond.

    [Betrokkene 1] was voorzitter van de NPB.

    Op 3 januari 1999 is [betrokkene 1] overleden.

    De projecten werden voor een aanzienlijk deel door de ACP uitgevoerd en betaald...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT