Eerste aanleg - enkelvoudig van Rechtbank 's-Gravenhage, 7 de Abril de 2006

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 7 de Abril de 2006
Uitgevende instantie:Rechtbank 's-Gravenhage

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector familie- en jeugdrecht

Enkelvoudige Kamer

Scheiding

7x

rekestnummer : FA RK 05-2835

zaaknummer : 243060

datum beschikking : 7 april 2006

BESCHIKKING op het op 18 mei 2005 ingekomen verzoek van:

[de vrouw],

de vrouw,

thans wonende te [woonplaats],

procureur: mr. M.M. Menheere.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man],

de man,

wonende te [woonplaats],

procureur: mr. O.C. Bondam.

PROCEDURE

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

- het verzoekschrift;

- het verweerschrift tevens verzoekschrift;

- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;

- de brief d.d. 27 januari 2006 van de zijde van de man, met bijlagen;

- de brief d.d. 2 februari 2006 van de zijde van de vrouw, met bijlagen.

Op 10 februari 2006 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen en hun procureurs. De man is bijgestaan door een tolk in de Engelse taal. Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd. Van de zijde van de man is een herziene draagkracht-berekening overgelegd.

Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:

- het faxbericht d.d. 10 februari 2006 van de zijde van de man, houdende een wijziging van het zelfstandig verzoek van de man;

- het faxbericht d.d. 17 februari 2006 van de zijde van de man, met een bijlage;

- het faxbericht d.d. 20 februari 2006 van de zijde van de vrouw.

VERZOEK EN VERWEER

Het verzoek van de vrouw, zoals dat thans luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:

- bepaling dat voortaan alleen aan de vrouw het ouderlijk gezag zal toekomen over hun minderjarig kind [het minderjarig kind], geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats],

- bepaling dat hun minderjarig kind zijn gewone verblijfplaats bij de vrouw zal hebben,

- vaststelling van een bijdrage ad € 780,-- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarig kind, bij vooruitbetaling te voldoen,

- vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ad € 3.000,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen,

- bepaling dat de man (onder andere) de door de vrouw aangegeven stukken dient over te leggen,

- bevel tot verdeling van de "Zugewinngemeinschaft" (artikel 1363 BGB),

althans te bepalen dat de man zal meewerken aan de verdeling van de "Zugewinngemeinschaft",

met bepaling dat de man aan de vrouw zal betalen hetgeen haar op grond van die verdeling toekomt,

- kostenveroordeling,

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De man heeft zich ten aanzien van de verzochte echtscheiding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De man heeft verweer gevoerd tegen de verzochte nevenvoorzieningen.

Tevens heeft de man een zelfstandig verzoek ingediend dat, zoals dat thans luidt, strekt tot:

- echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:

- primair bepaling dat voortaan alleen aan de man het ouderlijk gezag zal toekomen over hun minderjarig kind,

subsidiair vaststelling van een omgangsregeling,

- verdeling ten overstaan van een notaris van de huwelijksgemeenschap, met aanhouding van de zaak voor wat betreft de verdeling tot is gebleken of de notaris partijen kan verenigen.

De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de zelfstandige verzoeken van de man.

BEOORDELING

Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.

Blijkens authentiek bewijsstuk zijn de echtgenoten op [datum] in het district [district], Verenigd Koninkrijk met elkaar gehuwd. Zij hebben een thans nog minderjarig kind: [het minderjarig kind], geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats].

Echtscheiding

Blijkens overgelegde bewijsstukken van de gemeente [gemeente] heeft de man de Britse nationaliteit en de vrouw de Duitse nationaliteit en was de gewone verblijfplaats van partijen sedert 2 juli 2003 in Nederland. Ten tijde van de indiening van het verzoek hadden beide partijen nog steeds hun gewone verblijfplaats in Nederland. De Nederlandse rechter komt derhalve met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.

Nu de vrouw onweersproken een keuze voor het Nederlandse recht heeft gedaan, zal de rechtbank krachtens artikel 1, lid 4, van de Wet van 25 maart 1981, houdende regeling van het conflictenrecht inzake ontbinding van het huwelijk en scheiding van tafel en bed en de erkenning daarvan, Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.

De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat de daarop steunende niet weersproken verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.

Eenhoofdig gezag, hoofdverblijfplaats van de minderjarige en omgangsregeling

Nu vast staat dat de minderjarige ten tijde van het indienen van het verzoekschrift zijn gewone verblijfplaats in Nederland had - de minderjarige is nadien, rond 23 december 2005, met de vrouw verhuisd naar Duitsland - is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken van partijen tot voorziening in het gezag over de minderjarige, het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de verblijfplaats van de minderjarige.

Eenhoofdig gezag

Partijen hebben ieder voor zich verzocht om met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te worden belast.

De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat er door de voortdurende machtsstrijd die de man voert geen sprake is van een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening in dier voege dat partijen beslissingen van enig belang in gezamenlijk overleg kunnen nemen. De vrouw heeft voorts gesteld dat de man sinds het begin van de onderhavige echtscheidingsprocedure geen enkele invulling aan het ouderlijk gezag geeft en zich aan zijn verantwoordelijkheden onttrekt.

De man heeft zijn verzoek om te worden belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige niet nader gemotiveerd. De rechtbank begrijpt dat dit verzoek van de man is gebaseerd op hetgeen hij heeft aangevoerd in het kader van het door hem op 27 januari 2006 ingediende verzoek tot wijziging van de tussen partijen getroffen voorlopige voorzieningen, te weten dat de vrouw de minderjarige zou mishandelen en verwaarlozen.

De rechtbank heeft in zijn beschikking van 24 februari 2006 op voormeld wijzigingsverzoek overwogen dat de gestelde mishandeling en/of verwaarlozing niet zijn komen vast te staan. Nu in het kader van de onderhavige bodemprocedure van de zijde van de man niets anders is gesteld en/of daarvan anderszins is gebleken, ziet de rechtbank geen aanleiding om in dit kader anders te oordelen.

De rechtbank overweegt verder het volgende.

Ingevolge artikel 251 lid 2 van het BW blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben, dit ook uitoefenen na de ontbinding van het huwelijk door echtscheiding, tenzij de ouders of een van hen de rechtbank verzoeken in het belang van het kind te bepalen dat het gezag over het kind aan een van hen alleen toekomt. Uitgangspunt bij de beoordeling van zodanig verzoek is derhalve het belang van de minderjarige.

De rechtbank is op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat onvoldoende feiten en/of omstandigheden zijn gesteld of gebleken...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT