Hoger beroep van Court of Appeal of Leeuwarden (Netherlands), 30 de Agosto de 2006

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak30 de Agosto de 2006
Uitgevende instantie:Court of Appeal of Leeuwarden (Netherlands)

HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:

[appellant],

wonende te [woonplaats],

appellant,

in eerste aanleg: gedaagde,

hierna te noemen: [appellant],

toevoeging,

procureur: mr J.V. van Ophem,

tegen

Stichting IN,

gevestigd te Groningen,

gentimeerde,

in eerste aanleg: eiseres,

hierna te noemen: de Stichting,

procureur: mr P.R. van den Elst.

De inhoud van het tussenarrest d.d. 22 maart 2006 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

Ingevolge voormeld tussenarrest heeft [appellant] een als zodanig aangeduide postinterlocutoire akte genomen, welke is gevolgd door een akte aan de zijde van de Stichting.

[appellant] heeft vervolgens nog een akte genomen, waarop de Stichting met een antwoordakte heeft gereageerd.

Ten slotte hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.

De verdere beoordeling

  1. Na het al genoemde tussenarrest heeft de kantonrechter te Groningen - op 5 april 2006 - in het tussen partijen aanhangige bodemgeschil vonnis gewezen en daarbij de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden.

  2. In zijn laatste akte heeft [appellant] te kennen gegeven dat hij, kennisgenomen hebbende van het vonnis in de bodemzaak, om hem moverende redenen ervoor heeft gekozen de onderhavige hoger beroepprocedure te staken. Om die reden wenst hij dat de procedure wordt geroyeerd, daarbij aangevende dat partijen nog van mening verschillen omtrent de proceskosten. De Stichting heeft bij antwoordakte laten weten niet in te stemmen met royement van de procedure omdat [appellant] niet meer heeft gereageerd op het voorstel van de Stichting omtrent het vastleggen van een betalingsregeling omtrent de proceskosten.

  3. Hetgeen partijen in het onderhavige geschil over en weer hebben aangevoerd, kan thans verder onbesproken blijven.

    Immers, in het algemeen geldt dat, indien in kort geding moet worden beslist op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, de voorzieningenrechter in beginsel zijn beslissing op dat oordeel van de bodemrechter dient af te stemmen, ongeacht of het betreffende vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Slechts onder omstandigheden kan plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit beginsel, bijvoorbeeld indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen dat vonnis mogelijk...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT