Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 13 de Septiembre de 2006

Datum uitspraak13 de Septiembre de 2006
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

05/5959 WW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 augustus 2005, 05/322, (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 13 september 2006.

  1. PROCESVERLOOP

    Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

    Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2006. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M. Folkers, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  2. OVERWEGINGEN

    1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijd als hier van belang.

    2. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

      2.1. Appellant ontving een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De uitkering is bij besluit van 14 april 2003 met ingang van 11 juni 2003 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Nadat appellant hiertegen bezwaar had gemaakt, is bij de beslissing op bezwaar van 13 juli 2004 besloten dat appellant per 11 juni 2003 alsnog volledig arbeidsongeschikt was. De uitkering ingevolge de WAO werd per 11 juni 2003 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en vanaf 1 oktober 2004 naar een mate van 65 tot 80%.

      2.2. Naar aanleiding van de herkeuring voor de WAO in april 2003 heeft appellant in mei 2003 een verzoek om uitkering ingevolge de WW gedaan, welke uitkering hem is toegekend. Bij besluit van 3 november 2004 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de WW per 11 juni 2003 dient te worden beÎindigd gelet op het bepaalde in

      artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW, omdat appellant per die datum recht heeft op een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft bij de beslissing op bezwaar van 8 december 2004 (hierna: het bestreden besluit) het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

    3. De rechtbank heeft het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT