Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 8 de Diciembre de 2006

Datum uitspraak 8 de Diciembre de 2006
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

03/5277 AKW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 september 2003, 02/3758 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).

Datum uitspraak: 8 december 2006

  1. PROCESVERLOOP

    Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

    De Svb heeft een verweerschrift ingediend, waarop door appellante is gereageerd.

    De Svb heeft (desgevraagd) nadere stukken ingezonden en enige vragen van de Raad beantwoord.

    Namens appellante zijn de gronden van het beroep aangevuld, onder inzending van nadere stukken.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2006, waar appellante niet is verschenen en waar de Svb zich heeft laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

    Na de zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen. Daarbij heeft de enkelvoudige kamer van de Raad de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.

    Bij brieven van 17 april 2006 en van 23 juni 2006 heeft appellante de gronden van het beroep aangevuld en onder meer vergoeding gevraagd van wettelijke rente en proceskosten.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2006, waar appellante in persoon is verschenen bijgestaan door haar zoon [naam zoon] als gemachtigde en waar de Svb zich heeft laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

  2. OVERWEGINGEN

    Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent de Svb de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder Svb tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.

    Appellante is weduwe van [echtgenoot]. Laatstgenoemde heeft van 1969 tot 1985 in Nederland gewoond en gewerkt en is na zijn terugkeer naar Turkije in 1985 uit hoofde van het ontvangen van een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering verzekerd gebleven voor de volksverzekeringen. Op 11 juni 1998 is hij overleden, waarna de Svb de betaling van kinderbijslag met ingang van het derde kwartaal van 1998 heeft gestaakt.

    Appellante heeft onder meer bij brief van 20 oktober 1998 verzocht om betaling van kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 1998. Daarop heeft de Svb bij brief van 23 november 1998 aan appellante laten weten dat de beslissing omtrent de uitkering van appellante op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) moet worden afgewacht. Indien deze aan haar zou worden toegekend, zou zij verzekerd zijn op grond van het KB 164 en zou zij - uiteraard als aan alle overige voorwaarden zou zijn voldaan - in aanmerking komen voor kinderslag, aldus de Svb.

    Aan appellante is met ingang van 1 juli 1998 een Turks nabestaandenpensioen toegekend ten bedrage van (omgerekend) € 0,40 per maand.

    Bij besluiten van 20 oktober 1999 heeft de Svb aan appellante met ingang van juni 1998 een nabestaanden- alsmede een halfwezenpensioen ingevolge de Anw toegekend.

    Bij brief van 30...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT