Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 13 de Marzo de 2009

Datum uitspraak13 de Marzo de 2009
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

Nr. 42.350

13 maart 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V.B.A. te Z, BelgiÎ (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 mei 2005, nr. 03/03243 DK, betreffende een uitnodiging tot betaling van omzetbelasting.

  1. Het geding in feitelijke instantie

    Belanghebbende is door de Inspecteur bij aanslagbiljet van 8 oktober 2002 uitgenodigd tot betaling van omzetbelasting, welke uitnodiging, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.

    Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd, en het bedrag van de uitnodiging tot betaling verder verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

  2. Geding in cassatie

    Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Staatssecretaris van FinanciÎn heeft een verweerschrift ingediend.

    Op 20 december 2006 heeft de Advocaat-Generaal W. de Wit geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

  3. Beoordeling van het middel

    3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

    3.1.1. Op 10 juli 2001 heeft belanghebbende bij de douane te R, BelgiÎ, aangifte gedaan tot plaatsing van '20 bags of cobalt cathodique (coca)' (hierna: de goederen) onder de regeling extern communautair douanevervoer. De goederen, geladen in een container, zijn per vrachtauto door B(hierna: B) naar Nederland vervoerd. Nog diezelfde dag om 19.00 uur heeft de chauffeur de vrachtauto op de a-straat in de Rotterdamse haven geparkeerd en daar achtergelaten. Toen de chauffeur de volgende dag terugkeerde, was de vrachtauto verdwenen. B heeft bij de Politie Rotterdam-Rijnmond van de diefstal aangifte gedaan.

    3.1.2. Bij brief van 20 december 2001 heeft de Belgische douane belanghebbende meegedeeld niet te beschikken over het bewijs van de beÎindiging van de regeling extern communautair douanevervoer. Bij dezelfde brief stelde de Belgische douane belanghebbende in de gelegenheid het bewijs van de regelmatige beÎindiging van het douanevervoer te leveren. Belanghebbende heeft bij brief van 4 februari 2002 geantwoord dat de goederen in Nederland waren gestolen.

    3.1.3. Op of omstreeks 14 mei 2002 hebben de douaneautoriteiten van het kantoor van vertrek te R (hierna: de Belgische douane) - onder verwijzing naar artikel 366 van de Uitvoeringsverordening Communautair douanewetboek (hierna: de UCDW) - aan de Nederlandse douane een 'Verzoek tot nasporing' gezonden. Vervolgens heeft het Belgische Ministerie van FinanciÎn belanghebbende bij brief van 22 juli 2002 meegedeeld dat de nasporingsprocedure niet ertoe heeft geleid dat de regeling extern douanevervoer als gezuiverd kon worden aangemerkt en dat evenmin kon worden vastgesteld waar de douaneschuld was ontstaan. Dit bracht mee - aldus het Belgische Ministerie van FinanciÎn - dat op grond van artikel 215, lid 1, derde gedachtestreepje, van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW) de douaneschuld geacht moest worden in BelgiÎ te zijn ontstaan. In dezelfde brief is van belanghebbende een bedrag aan omzetbelasting gevorderd.

    3.1.4. Met dagtekening 23 juli 2002 zond de Nederlandse douane aan de Belgische douane een brief waarin is vermeld dat de goederen in S zijn ontvreemd en dat de Nederlandse douane een invorderingsprocedure zou starten. Op 8 oktober 2002 is de onderhavige uitnodiging tot betaling aan belanghebbende gezonden. Bij brief van 7 november 2002 heeft het Belgische Ministerie van FinanciÎn belanghebbende medegedeeld dat zijn vordering van 22 juli 2002 kwam te vervallen.

    3.2. Voor het Hof was in geschil het antwoord op de vraag of ter zake van de onttrekking in Nederland aan het douanetoezicht de Nederlandse douane gerechtigd was de onderwerpelijke uitnodiging tot betaling van omzetbelasting uit te reiken, nu volgens belanghebbende voorafgaande aan die heffing de Belgische douane in verband met die onttrekking reeds van belanghebbende betaling van omzetbelasting had gevorderd en de Belgische en de Nederlandse douaneautoriteiten elkaar niet met inachtneming van het gestelde in artikel 450ter van de UCDW hebben geÔnformeerd met het oog op de overdracht van de bevoegdheid tot invordering. Het Hof heeft in dit verband geoordeeld dat artikel 450ter van de UCDW op juiste wijze is toegepast en dat de Nederlandse douane bevoegd was van belanghebbende omzetbelasting te heffen.

    Het eerste middel verzet zich tegen deze oordelen en betoogt dat de invorderingsprocedure niet geacht kan worden aan de Nederlandse douaneautoriteiten te zijn overgedragen.

    3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de onderhavige goederen in Nederland aan het douanetoezicht zijn onttrokken en dat belanghebbende wegens dit feit op grond van artikel 18, lid 1, aanhef en letter c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 omzetbelasting verschuldigd is geworden ter zake van invoer van die goederen. Uitgaande van dit - in cassatie niet bestreden - oordeel was Nederland bevoegd om de voldoening van deze omzetbelasting te vorderen. Anders dan het eerste middel kennelijk wil betogen, doet het bepaalde in artikel 450ter van de UCDW hieraan niet af. Dat artikel bevat immers geen voorschrift dat enige beperking stelt aan de bevoegdheid tot heffen en invorderen van omzetbelasting van de autoriteit van de lidstaat op welks grondgebied een goed aan de regeling voor extern douanevervoer wordt onttrokken in de zin van artikel 7, lid 3, van de Zesde richtlijn. Het stond de Inspecteur mitsdien vrij de onderwerpelijke uitnodiging tot betaling vast te stellen, ook indien juist zou zijn hetgeen het middel betoogt, te weten dat de Belgische en de Nederlandse autoriteiten zich jegens elkaar niet of niet geheel hebben gehouden aan de voorschriften van artikel 450ter van de UCDW. Het eerste middel faalt derhalve.

    3.4. Het tweede middel kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu dat middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

  4. Proceskosten

    De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

  5. Beslissing

    De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

    Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, E.N. Punt en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2009.

    Nr. 42.350

    Mr. De Wit

    20 december 2006

    Derde Kamer A

    Omzetbelasting

    Conclusie inzake

    X B.V.B.A.

    tegen

    Staatssecretaris van FinanciÎn

  6. Inleiding

    De procedure betreft extern communautair douanevervoer van BelgiÎ naar Nederland. Omdat de documenten niet zijn gezuiverd starten de Belgische douaneautoriteiten met de invordering van omzetbelasting. Als blijkt dat de goederen in Nederland zijn onttrokken aan het douaneregime neemt Nederland de invordering over. In deze zaak is aan de orde de vraag of de regels van artikel 450 ter UCDW inzake de overdracht van de invordering juist zijn nageleefd. In mijn bespreking van deze zaak zal ik ambtshalve aandacht besteden aan het Aanvullend Protocol houdende bijzondere bepalingen op het stuk van de belastingen, dat berust op de Overeenkomst inzake de administratieve en strafrechtelijke samenwerking op het gebied van de regelingen die verband houden met de verwezenlijking van de doelstellingen van de Benelux Economische Unie.(1)

  7. Feiten en procesverloop

    2.1. Aan de Hofuitspraak en de tot het geding behorende stukken ontleen ik de volgende feiten en de volgende gegevens over het procesverloop.

    2.2. Op 10 juli 2001 heeft belanghebbende, X B.V.B.A., bij de douane te R (BelgiÎ) aangifte gedaan tot plaatsing van goederen, die werden aangeduid als '20 bags of cobalt cathodique (coca)', onder de regeling extern communautair douanevervoer. Het kantoor van vertrek, R, gaf een document T1 met nummer S0415616 af. De goederen waren bestemd voor A B.V. te S.

    2.3. De goederen werden in een container per vrachtauto van B naar Nederland vervoerd. Op 10 juli 2001 parkeerde de chauffeur de vrachtauto in de Rotterdamse haven. Bij terugkomst van de chauffeur op 11 juli 2001 was de vrachtauto verdwenen. Bij de politie werd aangifte gedaan van diefstal van voormelde vrachtauto en container met daarin de goederen.

    2.4. De Belgische douane stelde belanghebbende bij brief van 20 december 2001 ervan in kennis dat de Belgische douane niet beschikte over het bewijs van de beÎindiging van de regeling extern communautair douanevervoer. Belanghebbende werd in de gelegenheid gesteld bewijs inzake de rechtmatige beÎindiging van de douaneregeling te leveren.

    2.5. Belanghebbende deelde de Belgische douane bij brief van 4 februari 2002 mede, dat de container in Nederland was gestolen, dat de goederen het grondgebied van BelgiÎ hadden verlaten en dat de BTW daarom niet van haar kon worden geheven.

    2.6. Op of omstreeks 14 mei 2002 richtte de Belgische douane met toepassing van artikel 366 van de Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 (hierna te noemen: TCDW) een 'verzoek tot nasporing' tot de Nederlandse douane.

    2.7. De nasporingsprocedure had voor de Belgische douane niet als resultaat dat de aangifte als gezuiverd kon worden aangemerkt en evenmin dat de plaats waar de douaneschuld was ontstaan overeenkomstig artikel 215, eerste lid, eerste of tweede gedachtestreepje, van de Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het Communautair Douanewetboek (hierna te noemen: CDW) kon worden vastgesteld. De Belgische Douane merkte daarom op grond van artikel 215, eerste lid, derde gedachtestreepje, CDW, BelgiÎ aan als de plaats waar douaneschuld en andere schulden waren ontstaan. Dit werd geformaliseerd in een brief van de Dienst Invordering van het Ministerie van FinanciÎn van BelgiÎ (hierna te noemen: Belgische Dienst...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT