Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 6 de Febrero de 2007

Datum uitspraak 6 de Febrero de 2007
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

06/488 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 december 2005, 05/1174 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: College)

Datum uitspraak: 6 februari 2007

  1. PROCESVERLOOP

    Namens appellante heeft mr. F.H. Barwegen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.

    Het College heeft een verweerschrift ingediend.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2006. Appellante is verschenen, bijgestaan door

    mr. Barwegen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van den Bergh, werkzaam bij de gemeente Utrecht.

  2. OVERWEGINGEN

    De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

    Appellante is op 5 november 1992 gehuwd met S. [S.] (verder: [S.]). Zij ontvingen vanaf 2 april 1993 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden en vervolgens ontving appellante bijstand vanaf 14 februari 2000 naar de norm voor een alleenstaande ouder, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Het huwelijk tussen appellante en [S.], waaruit drie kinderen zijn geboren, te weten [in] 1993, [in] 1995 en [in] 2001, is [in] 2003 ontbonden.

    Naar aanleiding van een anonieme tip dat appellante en [S.] samenleefden, heeft het Team handhaving van de Afdeling Sociale zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Utrecht een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader is dossieronderzoek gedaan, zijn in de maanden juli, oktober, november en december 2004 observaties bij de woning van appellante uitgevoerd, is aan diverse instanties om inlichtingen verzocht en zijn appellante en [S.] gehoord. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 25 januari 2005.

    In de onderzoeksresultaten heeft het College aanleiding gevonden om bij besluit van 5 januari 2005 de bijstand van appellante over de periode van 14 februari 2000 tot en met 30 november 2004 - met enige onderbrekingen omdat appellante wegens een te lang verblijf in het buitenland geen bijstand had ontvangen - met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB te herzien (lees: in te trekken) en de kosten van de over deze periode verleende bijstand met toepassing van de artikelen 58, eerste lid, aanhef en onder a, en 59, tweede lid, van de WWB van appellante en [S.] terug te vorderen tot een bedrag van € 68.480,24. Tevens is de bijstand met ingang van 1 december 2004 ingetrokken. Aan dit besluit is voor zover hier van belang ten grondslag gelegd dat appellante in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting niet aan het College heeft gemeld dat sprake is van een gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3, vierde lid, van de Algemene bijstandswet (hierna: Abw), respectievelijk artikel 3, vierde lid, van de WWB, met als gevolg dat appellante over voornoemde perioden niet als zelfstandig subject recht op bijstand had.

    Bij besluit van 13 april 2005 heeft het College het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT