Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Amsterdam, 26 de Febrero de 2007

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak26 de Febrero de 2007
Uitgevende instantie:Rechtbank Amsterdam

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/120123-02

Datum uitspraak: 26 februari 2007

op tegenspraak

VONNIS

van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 januari 2007, 29 januari 2007 en 19 februari 2007.

  1. Telastelegging

    Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieÎn als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.

    Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

    Gevoerd verweer

    Door de verdediging is betoogd dat de dagvaarding, wat betreft het onder 1 telastegelegde, nietig is nu deze onvoldoende concreet het verwijt beschrijft dat verdachte wordt gemaakt. Daartoe is aangevoerd dat niet duidelijk is of het verwijt inhoudt dat verdachte niet beschikte over sofi-nummers en dat hij onder het sofi-nummer van zijn stichting opgave van lonen deed, dan wel dat de opgave van het genoten loon niet juist was. In zoverre is de telastelegging in strijd met artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, aldus de verdediging.

    De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

    Aan de orde is de vraag of het verdachte voldoende duidelijk is geweest waarop het onder 1 weergegeven verwijt betrekking had om zich tegen dat verwijt te kunnen verdedigen. Het onder 1 telastegelegde houdt - kort gezegd - in dat verdachte opdracht heeft gegeven tot, en leiding heeft gegeven aan, het opzettelijk meermalen niet juist of niet volledig opgave doen van het door een of meer werknemers genoten loon over een aantal jaren. Uit het dossier blijkt dat het opsporingsonderzoek zich met name heeft gericht op betalingen die door buitenlandse vennootschappen via Ivoorkust en Luxemburg aan het Zuid-Afrikaanse medische personeel zijn gedaan. Verdachte is zowel door verbalisanten als door de rechter-commissaris met de resultaten van dit onderzoek geconfronteerd. Derhalve bestaat er geen twijfel over dat het onder 1 telastegelegde verwijt betrekking heeft op de verplichting van verdachte om ook van deze betalingen loonopgave te doen.

    Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de telastelegging derhalve aan de daaraan in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen.

  2. Beslissing op een verzoek

    De verdediging heeft ter terechtzitting de rechtbank verzocht de volgende getuigen op te roepen:

    - [getu[getuige 1], hoofd IND van 1 oktober 1999 tot 1 maart 2003;

    - [getui[getuige 2], senior beleidsmedewerker bij het ministerie van VWS;

    - [getuige 3], ten tijde van het telastegelegde Hoofd Opleidingen en Beroepen, bij het ministerie van VWS.

    Met betrekking tot de heer [getuige 1] hebben de raadslieden aangevoerd dat hij heeft verklaard dat met de Stichting Zorg Medisch Specialisten is afgesproken dat de (tand)artsen en verpleegkundigen de machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland konden afwachten. Voorts is het volgens de verdediging noodzakelijk om de heren [getuige 3] en [getuige 2] te horen teneinde vast te kunnen stellen of door de overheid verwachtingen zijn gewekt, waaraan verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat hij niet strafwaardig handelde.

    De rechtbank, die de beslissing op dit verzoek ter terechtzitting heeft aangehouden tot het vonnis, wijst dit verzoek af. De inhoud van het dossier en de verhoren van de rechter-commissaris bieden voldoende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank kan oordelen omtrent het door de verdediging aangevoerde met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en de strafbaarheid van verdachte. De rechtbank acht het derhalve niet noodzakelijk dat de door de verdediging verzochte getuigen (opnieuw) worden gehoord.

    De genoemde feiten en omstandigheden zullen ook in de rubriek 'De strafbaarheid van verdachte' aan de orde komen.

  3. Voorvragen

    Ontvankelijkheid van de officier van justitie

    Door de verdediging is betoogd dat verdachte erop mocht vertrouwen dat de Stichting Zorg Medisch Specialisten (SZMS) handelde met instemming van de overheid, in het bijzonder van de ministers van Justitie en VWS respectievelijk van de onder deze ministers ressorterende ambtenaren, en dat hij (daarom) niet zou worden vervolgd. Op grond daarvan dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van verdachte.

    De rechtbank stelt voorop dat noch door het openbaar ministerie noch door de minister van Justitie, toezeggingen zijn gedaan of verwachtingen zijn gewekt dat strafvervolging van verdachte achterwege zou blijven. Evenmin is gebleken dat de officier van justitie, door verdachte te vervolgen, heeft gehandeld in strijd met het door het openbaar ministerie gevoerde vervolgingsbeleid of met vastgestelde en behoorlijk bekend gemaakte regels, waaraan verdachte het vertrouwen mocht ontlenen dat hij niet zou worden vervolgd ter zake van het telastegelegde. Voor wat betreft de door de officier van justitie gemaakte afweging van belangen, die ten grondslag ligt aan zijn beslissing om tot vervolging over te gaan, geldt dat die beslissing in het algemeen niet ter beoordeling staat van de rechter.

    Niettemin kan de rechter, bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging van verdachte, de beslissing van de officier van justitie om tot vervolging over te gaan ten volle toetsen aan de beginselen van goede procesorde. Slechts indien de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsbepalingen of met beginselen van een goede procesorde kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en van een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

    Beginselen van goede procesorde brengen echter niet mee dat aan het openbaar ministerie het recht om tot vervolging over te gaan dient te worden ontzegd, indien uit handelen of nalaten van niet voor het strafvervolgingsbeleid verantwoordelijke overheidsorganen en daar werkzame ambtenaren zou kunnen worden opgemaakt dat strafvervolging achterwege blijft. (Zie: Hoge Raad 17 december 1985, LJN: AD5845, Hoge Raad 22 maart 1988, LJN: AD0236 en in dezelfde lijn Hoge Raad 9 april 2002, LJN:AD8737). Om die reden speelt de vraag, of verdachte aan het doen of nalaten van (de ambtenaren van) de ministeries van VWS en Justitie (IND), of enig ander overheidsorgaan dan het openbaar ministerie, het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij niet zou worden vervolgd, bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de officier van justitie geen rol van betekenis. Het verweer dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte treft dan ook geen doel. De rechtbank acht de officier van justitie daarom ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

    De rechtbank zal in de rubriek 'de strafbaarheid van verdachte' het verweer van verdachte omtrent het al dan niet opgewekt vertrouwen dat hij niet strafbaar handelde nader bespreken.

  4. Waardering van het bewijs

    De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat

  5. de Stichting Zorg Medisch Specialisten, op tijdstippen gelegen in de periode van 17 januari 1999 tot en met 06 maart 2003 te 's-Graveland, als werkgever, telkens opzettelijk, meermalen niet volledig de verplichting krachtens het bepaalde in artikel 10, tweede lid van de Coˆrdinatiewet Sociale Verzekering is nagekomen, om aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV Cadans) opgave te doen van het door werknemers genoten loon, (te weten over de jaren 2000 en 2001 en 2002 en 2003) van

    [betrok[betrokkene 8] en

    [betrokkene 2] en

    [[betrokkene 3]kkene 3] en

    [betrok[betrokkene 4] [betrokkene 5] en

    tot welke vorenomschreven feiten hij, verdachte opdracht heeft gegeven en aan welke

    voormelde verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;

  6. hij op tijdstippen in de periode van 01 augustus 1999 tot en met 16 oktober 2002, te

    's-Graveland, maatschapovereenkomsten en arbeidsovereenkomsten en werkgeversverklaringen en aanvragen in het kader van de Wet arbeid Vreemdelingen (WAV), zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:

    - geschrift 1, document D/136, zijnde een brief gericht aan Triton Groep d.d. 27 juli 2000 met betrekking tot [betrokkene 2] en

    - geschrift 2, document D/125, zijnde een arbeidsovereenkomst van 24 februari 2000 met betrekking tot [betrokkene 2] en

    - geschrift 3, document D/188, zijnde een werkgeversverklaring van de Stichting Zorg Medisch Specialisten (SZMS) met betrekking tot [betrokkene 4] en

    - geschrift 4, document D/326, zijnde een schrijven (aanvraagformulier incl. bijlagen) gericht aan de IND d.d. 15 maart 2002 met betrekking tot [betrokkene 6] en

    - geschrift 5, het document opgenomen in het dossier pag. 002419 t/m 002421, zijnde een verzoek om advies, d.d. 16 oktober 2002 met betrekking tot [betrokkene 6] en

    - geschrift 6, het document opgenomen in het dossier pag. 001781 t/m 001783, zijnde een aanvraag vergunning WAV d.d. 25 januari 2001 met betrekking tot [betrokkene 5] en

    - geschrift 7, het document opgenomen in het dossier pag. 001821 t/m 001823, zijnde een aanvraag vergunning WAV d.d. 4 september 2001 met betrekking tot [betrokkene 7] en

    - geschrift 8, het document opgenomen in het dossier pag. 001396 t/m 001397, zijnde een document ter ondersteuning van een aanvraag in het kader van een verblijfsvergunning met betrekking tot [betrokkene 7], d.d. 30 januari 2002 en

    - geschrift 9, verblijfsvergunning met betrekking tot [betrokkene 7], d.d. 30 januari 2002 en/of document D/003, een arbeidsovereenkomst 17 mei 1999 met...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT