Hoger beroep van Court of Appeal of 's-Gravenhage (Netherlands), 1 de Marzo de 2007

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 1 de Marzo de 2007
Uitgevende instantie:Court of Appeal of 's-Gravenhage (Netherlands)

Rolnummer: 22-007546-05

Parketnummer(s): 10-000263-04

Datum uitspraak: 1 maart 2007

TEGENSPRAAK

Gerechtshof te 's-Gravenhage

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 14 december 2005 in de strafzaak tegen de verdacht[voornaam verdachte]erdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1970,

thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord - Amerswiel te Heerhugowaard.

  1. Onderzoek van de zaak

    Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van

    28 september 2006 en - na tussenarrest van 12 oktober 2006 - van 12 en 15 februari 2007.

    Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

  2. Tenlastelegging

    Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en van welke aanpassing omschrijving tenlastelegging een kopie in dit arrest is gevoegd.

  3. Procesgang

    In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair en 6 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair,

    4 subsidiair en 5 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest.

    Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

  4. Verzoeken van de verdediging

    De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 15 februari 2007 onder meer verzocht in het proces-verbaal van die terechtzitting het aldaar verhandelde verbatim weer te geven. Ter zitting is door het hof reeds meegedeeld dat in het proces-verbaal - zoals gebruikelijk - een zakelijke weergave van het verhandelde zal worden gegeven. Daarbij volhardt het hof, zodat het verzoek wordt afgewezen.

    Voorts heeft de verdediging verzocht de geluidsdrager met de audioregistratie van het verhandelde op de zittingsdatum 12 februari 2007 te bewaren ten behoeve van de eventuele vervolgprocedures. Zoals reeds bij aanvang van de zitting van 12 februari 2007 door het hof is medegedeeld, dient die audioregistratie uitsluitend als hulpmiddel voor de griffier ten behoeve van het opmaken van het proces-verbaal van de terechtzitting. Na het opmaken van dat proces-verbaal wordt de audioregistratie gewist. Daarbij volhardt het hof, zodat het verzoek wordt afgewezen.

    De overige verzoeken door de verdediging ter terechtzitting gedaan, worden afgewezen omdat het hof inwilliging daarvan niet noodzakelijk acht met het oog op enige in deze zaak te nemen beslissing. Daarop wordt door het hof hierna in dit arrest, bij de onderwerpen waarop die verzoeken betrekking hebben, nader ingegaan.

  5. Verweren en/of klachten van de verdediging

    De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat de advocaat-generaal niet (naar behoren) heeft voldaan aan de opdrachten van het hof, zoals bij tussenarrest van 12 oktober 2006 gegeven. Het hof is evenwel van oordeel dat - in elk geval naar hun strekking - naar behoren is voldaan aan die opdrachten. Het hof zal zich hierna, waar de resultaten van die opdrachten aan de orde zijn, daarover nader uitlaten. Het verweer wordt verworpen.

    De verdediging heeft voorts een aantal verweren gevoerd die verband houden met het bepaalde in de artikelen 5 en 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze verweren en klachten laten zich als volgt kort samenvatten; zij worden in de pleitaantekeningen nader onderbouwd.

    Allereerst is naar voren gebracht dat de op de verdachte - en in diens verlengde op zijn raadslieden - rustende wettelijke geheimhoudingsplicht een belemmering vormt voor een vrij en vertrouwelijk overleg tussen de verdachte en zijn raadslieden en een beperking oplevert voor de verdachte om zich zelf te kunnen verdedigen; de door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) onder voorwaarden verleende ontheffing van die geheimhoudingsplicht biedt geen uitkomst. Dit heeft - volgens de verdediging - tot gevolg dat verdachtes 'recht op effectieve rechtsbijstand', ingevolge artikel 6, derde lid onder b en c, van het EVRM, is geschonden.

    Voorts is aangevoerd dat de verdediging op geen enkele wijze het door de AIVD aangedragen (bewijs)materiaal heeft kunnen betwisten, waardoor zij de betrouwbaarheid en de rechtmatige verkrijging hiervan niet heeft kunnen toetsen. Dit geldt - volgens de raadslieden - voor de in de tenlastelegging genoemde documenten, de aan de aangifte ten grondslag liggende feiten en omstandigheden en het (interne) onderzoek van de AIVD. In de ogen van de verdediging levert dit een schending op van het 'recht op betwisting van het bewijsmateriaal' (artikel 5, eerste lid en onder c, en artikel 6 van het EVRM) en het 'recht op informatie' (artikel 6, eerste en derde lid onder a en b, van het EVRM).

    Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat het recht van de verdachte op ondervraging van getuigen (‡ charge en ‡ dÈcharge) - zoals neergelegd in artikel 6, derde lid onder d, van het EVRM - is geschonden. De raadslieden hebben ter onderbouwing van deze stelling gewezen op de omstandigheid dat de herhaalde verzoeken tot het horen van de medewerkers van de AIVD ('AIVD-getuigen') standaard zijn afgewezen. Bovendien heeft de verdediging zich beklaagd over de wijze van verhoor (beperkende maatregelen) van de reeds gehoorde AIVD-getuigen door de rechter-commissaris, terwijl die AIVD-getuigen bovenmatig een beroep op hun geheimhoudingsplicht zouden hebben gedaan.

    De verdediging is van mening dat de beperkingen waarmee zij is geconfronteerd niet strikt noodzakelijk zijn geweest en dat zij hiervoor op geen enkele wijze is gecompenseerd. De raadslieden van de verdachte hebben primair bepleit dat de vermeende inbreuken op verdachtes recht op een eerlijk proces dienen te leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in zijn vervolging. Subsidiair is bepleit dat het door de AIVD aangedragen (bewijs)materiaal dient te worden uitgesloten van het bewijs en dat de verdachte dientengevolge - wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs - moet worden vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde feiten.

    5.1 Algemene beschouwingen

    5.1.1 Opsporing door de AIVD?

    Mede in verband met hetgeen de verdediging ter zake naar voren bracht, ziet het hof aanleiding stil te staan bij de rol en positie van de AIVD in het strafrechtelijk voorbereidend onderzoek in de onderhavige zaak.

    Blijkens de (eerste) aangifte van [aangever van de AIVD], beveiligingsambtenaar bij de AIVD, is de verdachte 'in beeld' gekomen nadat op 26 september 2004 [betrokkene 1] in Utrecht was aangehouden. Deze [betrokkene 1], die deel uitmaakte van een groepering waarnaar de AIVD onderzoek deed, overhandigde bij zijn aanhouding een tweetal bladzijden aan de Nationale Recherche, waarvan hij zei dat deze van de AIVD afkomstig waren. In verschillende, in de aangifte d.d. 29 september 2004 (blz. 252) genoemde redenen vond de AIVD grond de verdachte te gaan verdenken van het 'lekken' van deze informatie. De aangifte gaf de Rijksrecherche aanleiding om op 30 september 2004 over te gaan tot aanhouding van de verdachte in het kantoor van de dienst in Leidschendam (blz. 28). Diezelfde dag werd de woning van de verdachte in Nijmegen door de Rijksrecherche doorzocht (blz. 183) en sloot [aangever van de AIVD] de werkruimte van de verdachte af. Op 5 oktober 2005 werd de werkplek van de verdachte door de Rijksrecherche doorzocht (blz. 229). Eveneens op 5 oktober 2004, alsook op later data, deed [aangever van de AIVD] aanvullende 'aangifte' in verband met het vermoeden van het 'lekken' van verdere documenten door de verdachte en/of legde hij een nadere verklaring af (in chronologische volgorde: blz. 421, 348, 265, 622, 578, 580, 719 en 133). Bovendien bracht de AIVD, door tussenkomst van de landelijk officier van justitie terrorismebestrijding, een aantal ambtsberichten in (blz. 15 t/m 27 en 727), waarin melding wordt gemaakt van bij de dienst bekende gegevens die kennelijk van mogelijk belang werden geacht voor het onderzoek door de Rijksrecherche tegen de verdachte.

    Over deze gang van zaken is [aangever van de AIVD] op 19 augustus 2005 als getuige uitgebreid ondervraagd ten overstaan van de rechter-commissaris. Bij dat verhoor kwam ook de 'commissie van onderzoek' in de zin van artikel 18 van het Voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst - bijzondere informatie (Vir-bi) aan de orde.

    Een en ander geeft het hof aanleiding tot de navolgende overwegingen met betrekking tot de betekenis van het interne onderzoek door de AIVD en de verstrekking van informatie via de 'aangiften' en ambtsberichten door deze dienst.

    Het is op zichzelf een alleszins gebruikelijke gang van zaken dat particulieren en bedrijven (rechtspersonen naar burgerlijk recht, vgl. HR 1 juni 1999, AAe 2000, 117 m.nt Y. Buruma) bij het vermoeden dat zij door een strafbaar feit zijn of worden benadeeld - al dan niet na (enig) ingesteld eigen onderzoek - daarvan aangifte bij de politie doen. Diezelfde mogelijkheid bestaat wanneer een strafbaar feit binnen de kring van een overheidsorgaan wordt vermoed. Ook dan kan (of moet) dat orgaan - al dan niet na ingesteld eigen onderzoek - aangifte doen. Niet ongebruikelijk is dat die aangifte door de Rijksrecherche wordt opgenomen en verder wordt onderzocht indien de integriteit van het betrokken orgaan en/of van een of meer medewerkers daarvan in het geding is. Het hof acht het echter minstgenomen verwarrend taalgebruik, indien het bedoelde interne onderzoek als 'opsporing' zou worden aangemerkt. Van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT