Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 14 de Noviembre de 2008

Datum uitspraak14 de Noviembre de 2008
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

Nr. 43.246

14 november 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 maart 2006, nr. 04/01884, betreffende een aan X V.O.F. te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.

  1. Het geding in feitelijke instantie

    Aan belanghebbende is ter zake van een verkrijging op 26 oktober 2001 een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd, welke aanslag na daartegen gemaakt bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

    Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en deze uitspraak alsmede de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

  2. Geding in cassatie

    De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

    De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 22 februari 2007 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

    De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

  3. Beoordeling van het middel

    3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

    Aan belanghebbende is op 26 oktober 2001 een perceel grond geleverd ter uitvoering van een in die maand gesloten verkoopovereenkomst. De grond werd door haar aangekocht in het kader van de realisering van een bouwplan. Tot het voorjaar 2001 stond op het perceel een schoolgebouw. Dat gebouw is in het voorjaar van 2001 door en voor rekening van de verkoper geheel gesloopt, de funderingen zijn verwijderd, de grond is gezuiverd en geëgaliseerd. Ten tijde van de verkrijging van vorenbedoeld perceel was op een daaromheen liggend perceel dat eerder door belanghebbende was verkregen, een bouwstraat aangelegd en de omheining hersteld.

    Ter zake van de levering van het op 26 oktober 2001 verkregen perceel heeft de verkoper belanghebbende omzetbelasting in rekening gebracht. In de notariële akte van die datum is een beroep gedaan op de vrijstelling bedoeld in artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat die vrijstelling niet van toepassing is, nu ter zake van de desbetreffende levering geen omzetbelasting verschuldigd was.

    3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat in dit geval sprake is van een aan omzetbelasting onderworpen levering van een bouwterrein in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB), zodat de verkrijging is vrijgesteld van overdrachtsbelasting.

    3.3. Voor zover het middel dat oordeel bestrijdt met het betoog dat het Hof heeft miskend dat de sloop van de oude opstallen op het onderhavige perceel geen bewerking kon zijn als bedoeld in artikel 11, lid 4, aanhef en letter a, van de Wet OB, faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag, nu in 's Hofs uitspraak die opvatting niet is te lezen. Het Hof heeft zijn oordeel omtrent de hoedanigheid van het perceel als bouwterrein doen steunen op de activiteiten die - na de sloop - aan de onbebouwde grond zijn verricht, zoals de zuivering van de grond en de egalisatie van de grond. Het Hof heeft aannemelijk geacht dat die activiteiten hebben plaatsgehad met het oog op de bebouwing van de grond.

    Voor zover het middel laatstvermeld oordeel van het Hof bestrijdt, faalt het eveneens. Dat oordeel kan als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Hierbij verdient opmerking dat het Hof bij de beoordeling van het motief van de bewerkingen die aan de onbebouwde grond hebben plaatsgevonden, betekenis kon toekennen aan het motief waarmee de sloop van de opstallen had plaatsgevonden.

    Het middel richt zich voor het overige tegen een ten overvloede door het Hof gegeven oordeel. Nu dat oordeel 's Hofs beslissing niet draagt, faalt het middel ook in zoverre.

  4. Proceskosten

    De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

  5. Beslissing

    De Hoge Raad:

    verklaart het beroep ongegrond, en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

    Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en uitgesproken in het openbaar op 14 november 2008.

    Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 433.

    Nr. 43 246

    Mr. P.J. Wattel

    Derde Kamer A

    Overdrachtsbelasting 2001

    Conclusie in de zaak van:

    De Staatssecretaris van Financiën

    tegen

    X V.O.F.

    22 februari 2007

  6. Inleiding

    Hoewel deze zaak gaat over de heffing van overdrachtsbelasting, betreft zij - evenals de zaak met nr. 42 860 waarin ik heden eveneens concludeer - de vraag of zich een van overdrachtsbelasting (maar niet van omzetbelasting) vrijgestelde levering van een "bouwterrein" heeft voorgedaan in de zin van art. 11, lid 4, Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Het antwoord op die vraag is beslissend voor de vraag of (niet-terugvraagbare) overdrachtsbelasting of (terugvraagbare) omzetbelasting op de levering valt.

  7. Feiten en loop van het geding

    1.1 De belanghebbende is een samenwerkingsverband van acht bouwontwikkelingsmaatschappijen. Aan haar is bij notariële akte van 26 oktober 2001 een perceel grond aan de a-straat 1 te Q (hierna: de grond), geleverd door B BV te Q (hierna: de verkoper). De notariële akte van levering vermeldt op pagina 3 onder "Titel, levering, omschrijving onroerende zaak":

    "(...) Ter uitvoering van deze overeenkomst levert verkoper hierbij in eigendom aan koper (...) een inmiddels bouwrijp gemaakt perceel grond gelegen te Q aan de a-straat 1 (...)."

    1.2 De grond is door de belanghebbende gekocht in het kader van de realisering van het bouwplan C. Ten tijde van de zitting van het Hof (12 oktober 2005) werd het project (bestaande uit woningen en kantoorunits) opgeleverd. De grond wordt nagenoeg geheel omsloten door een perceel dat in 1999 aan de belanghebbende is geleverd en ter zake waarvan het Hof op 29 maart 2006 uitspraak heeft gedaan.(1)

    1.3 Tot het voorjaar van 2001 stond op de grond een schoolgebouw met bijgebouwen en bestrating. Dit schoolgebouw is in het voorjaar van 2001 voor rekening van de verkoper gesloopt. De funderingen zijn verwijderd en de grond is gezuiverd van puin en geëgaliseerd. Uit de gedingstukken blijkt dat de werkzaamheden zijn verricht door D BV en dat daarvoor ƒ 250.000 is betaald.(2) Op het andere perceel vermeld in onderdeel 1.2 was ten tijde van de verkrijging van de grond een bouwstraat aangelegd en was de omheining hersteld.

    1.4 De koopprijs voor de grond bedroeg ƒ 1.885.213 exclusief omzetbelasting. De verkoper heeft aan de belanghebbende ƒ 358.190,47 aan omzetbelasting in rekening gebracht. In de notariële akte van levering wordt beroep gedaan op de vrijstelling ex art. 15, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (hierna: Wet BvR). De Inspecteur meende dat die vrijstelling niet van toepassing is. Hij heeft de belanghebbende op 11 december 2003 een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting ad ƒ 113.112 (€ 51.327) opgelegd ter zake van de verkrijging van de grond. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd. De belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

  8. De bestreden uitspraak(3)

    2.1 Voor het Hof was in geschil de vraag of de vrijstelling ex art. 15, lid 1, onderdeel a, Wet BvR, juncto art. 11, lid 1, onderdeel a, onder 1,° van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) op de verkrijging van de grond van toepassing is, met name of een "bouwterrein" is verkregen als bedoeld in art. 11, lid 4, Wet OB. De belanghebbende meent vrijgesteld te zijn van overdrachtsbelasting, primair omdat sprake is van verkrijging van een bouwterrein en subsidiair omdat de belastingdienst volgens de belanghebbende tot uw Jeugdhonk-arrest(4) beleid voerde op basis van het uitgangspunt dat door sloop altijd een bouwterrein ontstond. De Inspecteur meent dat de vrijstelling van overdrachtsbelasting in casu toepassing mist.

    2.2 Het Hof heeft belanghebbendes beroep gegrond verklaard en de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag vernietigd, daartoe oordelende, voor zover relevant, als volgt:

    "4.3. De Inspecteur beroept zich op het arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 2001, nr. 36.686, BNB 2001/401 (...). Het hof merkt dienaangaande het volgende op. In BNB 2001/401 stond tussen partijen vast dat de sloop in verband met de veiligheid had plaatsgevonden, nadat de oude opstallen ten gevolge van brand onherstelbaar waren beschadigd. Anders dan in dat arrest is in het hier aan de orde zijnde geval gesteld noch gebleken dat het schoolgebouw gesloopt zou zijn met het oog op de veiligheid. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat zij altijd voornemens is geweest om op de grond een aantal woningen en kantoorunits te bouwen. Belanghebbende heeft ter zitting onweersproken gesteld dat in de informele sfeer reeds lang vóór de levering van de grond met de gemeente Tilburg gesproken werd over de ontwikkeling, met dien verstande dat belanghebbende en de gemeente aanvankelijk van mening verschilden over de invulling van het plan. De door belanghebbende ter zitting verstrekte kopie van de brief van A BV van 27 oktober 1998 ondersteunt belanghebbendes stelling dat reeds in 1998 een reële kans bestond dat de bestemming zal worden gewijzigd in woningbouw. Het hof acht daarom, mede gelet op het feit dat de grond door de verkoper als bouwrijp gemaakt perceel werd geleverd (...), aannemelijk dat de sloop heeft plaatsgevonden...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT