Voorlopige voorziening+bodemzaak van Rechtbank 's-Gravenhage, Amsterdam, 24 de Abril de 2007

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak24 de Abril de 2007
Uitgevende instantie:Amsterdam

Rechtbank 's-Gravenhage

zittinghoudende te Amsterdam

meervoudige kamer vreemdelingenzaken

enkelvoudige kamer voorlopige voorziening

Uitspraak

artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)

reg. nrs.:

AWB 04/40607 (beroep)

AWB 04/40608 (voorlopige voorziening)

V-nr: 120.500.0242

inzake:

[eiser/verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1966, burger van ServiÎ, voorheen burger van de Unie van ServiÎ en Montenegro, wonende te [woonplaats], eiser/verzoeker, hierna te noemen: eiser,

gemachtigde: mr. L. Louwerse, advocaat te Utrecht,

tegen:

de Minister van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, thans de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. T. Hartsuiker, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.

  1. PROCESVERLOOP

    1. Op 20 oktober 2001 heeft eiser bij de korpschef van de regiopolitie [regio] een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking "Uitoefenen van gezinsleven conform artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bij echtgenote en vier minderjarige kinderen alsmede het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst".

      Bij besluit van 18 april 2002 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en is eiser ongewenst verklaard. Bij bezwaarschrift van 23 april 2002 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 28 juli 2004 is eiser gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 8 september 2004 ongegrond verklaard.

      2.1 Bij beroepschrift van 9 september 2004 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 16 september 2004 en aangevuld bij brief van 4 november 2004. Op 2 november 2004 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 12 april 2005 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

      2.2 Bij brief van 9 september 2004 heeft eiser een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend strekkende tot een verbod op uitzetting totdat op het beroep is beslist. De gronden van dit verzoek zijn ingediend bij brief van 16 september 2004.

    2. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2005. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. B.H.C.M. Nollen. Tevens was ter zitting aanwezig [naam echtgenote], de echtgenote van eiser.

      De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

    3. Op 24 augustus 2005 heeft de rechtbank op grond van artikel 8:68 van de Awb het onderzoek heropend. Bij brief van 25 augustus 2005 heeft de rechtbank verweerder verzocht om binnen een termijn van drie maanden door de Raad voor de Kinderbescherming dan wel een andere ter zake deskundige instelling te laten onderzoeken welke gevolgen het vertrek van eiser naar JoegoslaviÎ voor de situatie van zijn kinderen zal hebben. Bij brief van dezelfde datum heeft de rechtbank dit aan de gemachtigde van eiser medegedeeld.

    4. Bij brief van 4 augustus 2006 heeft de gemachtigde van verweerder voornoemd rapport aan de rechtbank doen toekomen. Bij brief van 4 augustus 2006 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 8 september 2006 een reactie op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming aan de rechtbank te doen toekomen. Bij brief van 8 september 2006 heeft de rechtbank aan de gemachtigde van verweerder uitstel gegeven tot uiterlijk 6 oktober 2006 om op voornoemd rapport te reageren. Bij brief van 6 oktober 2006 heeft de gemachtigde van verweerder een reactie op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming uitgebracht. Bij brief van 17 oktober 2006 heeft de gemachtigde van eiser namens eiser een reactie gegeven op voornoemd rapport.

    5. Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer is hervat op 23 januari 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn genoemde gemachtigde. De meervoudige kamer heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

  2. FEITEN

    In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.

    1.1 Eiser behoort tot de etnische Albanese bevolkingsgroep uit Kosovo. Eiser heeft in januari 1990 samen met zijn echtgenote, [naam echtgenote], zijn land van herkomst verlaten en is naar Duitsland gegaan. Eiser en zijn echtgenote hebben tussen 1990 en 1994 in Duitsland zonder succes een asielprocedure doorlopen. Eiser heeft vervolgens tussen 1994 en 2001 zonder succes in Nederland een asielprocedure doorlopen. Bij brief van 10 juni 1999 is aan de echtgenote van eiser, alsmede aan de minderjarige kinderen, een vergunning tot verblijf op grond van het driejarenbeleid verleend. Zij hebben inmiddels de Nederlandse nationaliteit.

    1.2 Op 2 mei 1990 is [naam zoon], de oudste zoon van eiser, in Duitsland geboren en op 2 oktober 1992 is [naam dochter], de dochter van eiser, in Duitsland geboren. Op 21 december 1995 zijn [naam kind] en [naam kind 2] in Nederland geboren.

    2.1. Uit de uittreksels van het Justitieel Documentatieregister van 29 april 1998, 10 februari 1999, en 18 april 2002 blijkt dat eiser:

    - bij vonnis van 19 november 1997, onherroepelijk geworden op 4 december 1997, door de Meervoudige Strafkamer te Alkmaar is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een maatregel van schadevergoeding van fl. 50,-, subsidiair ÈÈn dag hechtenis, wegens overtreding van artikel 310 en artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4, en artikel 416, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht;

    - bij vonnis van 13 mei 1998, onherroepelijk geworden op 28 mei 1998, door de meervoudige Strafkamer te 's-Hertogenbosch is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden wegens het overtreden van artikel 310, artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2, en artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    - bij vonnis van 21 juli 1998, onherroepelijk geworden op 5 augustus 1998, door het Gerechtshof te Amsterdam is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, wegens overtreding van artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4 en 5, en artikel 416, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

    Voorts blijkt uit voornoemde uittreksels dat eiser in 1997 en 2001 Ïs veroordeeld voor een aantal verkeersovertredingen en dat hij in 2001 een transactieaanbod heeft aanvaard wegens overtreding van artikel 8, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994.

    2.2 Daarnaast blijkt uit het uittreksel van het Duitse Strafregister (Auskunft aus dem Zentralregister) van 19 juli 2000 dat eiser voor soortgelijke misdrijven in Duitsland op 5 november 1991 is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van tien...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT