Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 26 de Octubre de 2007

Datum uitspraak26 de Octubre de 2007
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

26 oktober 2007

Eerste Kamer

Nr. C06/176HR

MK

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

ROOMPOT RECREATIE BEHEER B.V.,

gevestigd te Kamperland, gemeente Noord-Beveland,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. A.L.C.M. Oomen,

t e g e n

DE EFTELING B.V.,

gevestigd te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. M. Ynzonides.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Roompot en De Efteling.

  1. Het geding in feitelijke instanties

    Roompot heeft bij exploot van 24 juni 2003 De Efteling gedagvaard voor de rechtbank Breda en, na wijziging van eis, gevorderd, kort gezegd, De Efteling te veroordelen om aan Roompot te betalen een bedrag van € 31.567.420,80, met rente en kosten.

    De Efteling heeft de vordering bestreden en, in voorwaardelijke reconventie, gevorderd, kort gezegd, Roompot te veroordelen om aan De Efteling te betalen een bedrag van € 1.200.000,--, met rente en kosten.

    De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 6 oktober 2004 in conventie de zaak naar de rol verwezen voor conclusie na tussenvonnis aan de zijde van Roompot als bedoeld in rov. 3.23 van het tussenvonnis en iedere verdere beslissing aangehouden. Bij vonnis van 20 oktober 2004 heeft de rechtbank bepaald dat tegen dit tussenvonnis hoger beroep kan worden ingesteld.

    Tegen het tussenvonnis van 6 oktober 2004 heeft Roompot hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te

    's-Hertogenbosch. De Efteling heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

    Bij tussenarrest van 31 januari 2006 heeft het hof het tussenvonnis van de rechtbank van 6 oktober 2004 bekrachtigd en de zaak verwezen naar de rechtbank Breda ter verdere behandeling. Bij arrest van 28 maart 2006, verbeterd bij arrest van 14 augustus 2007, heeft het hof bepaald dat tegen het tussenarrest beroep in cassatie kan worden gesteld.

    Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

  2. Het geding in cassatie

    Tegen het tussenarrest van het hof van 31 januari 2006 heeft Roompot beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Efteling heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

    De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor De Efteling mede door mr. M.H. de Boer, advocaat bij de Hoge Raad.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.

    De advocaat van Roompot heeft bij brief van 12 juli 2007 op die conclusie gereageerd.

  3. Beoordeling van de middelen

    De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

  4. Beslissing

    De Hoge Raad:

    verwerpt het beroep;

    veroordeelt Roompot in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van De Efteling begroot op € 5.905,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

    Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 26 oktober 2007.

    Rolnr. C06/176HR

    mr. J. Spier

    Zitting 29 juni 2007

    Conclusie inzake

    De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ROOMPOT RECREATIE BEHEER B.V.

    (hierna: Roompot)

    tegen

    De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DE EFTELING B.V.

    (hierna: Efteling)

  5. Toestemming voor tussentijds cassatieberoep?

    1.1 Het onderhavige cassatieberoep richt zich tegen een tussenarrest van het Hof 's-Hertogenbosch van 31 januari 2006. In dat arrest signaleert het Hof dat niet is verzocht om tussentijds cassatieberoep in te mogen stellen (rov. 4.12). Het Hof ziet geen grond dat ambtshalve toe te staan.

    1.2 Op verzoek van Roompot heeft het Hof bij arrest van 28 maart 2006 alsnog toegestaan tegen het tussenarrest van 24 januari 2006 cassatieberoep in te stellen.

    1.3 Strikt genomen doet deze toestemming niet ter zake. Immers vermeldt het arrest van 28 maart 2006 een arrest van 24 januari 2006, terwijl in cassatie een arrest van 31 januari (waarvan de grosse is overgelegd) wordt bestreden. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat hier sprake is van een typefout. Dat is in deze zaak zo goed als zeker. Dat behoeft evenwel zeker niet steeds het geval te zijn.

    1.4 Roompot heeft geen gebruik gemaakt van de door art. 31 Rv. geplaveide simpele en weinig kostbare weg deze fout te doen herstellen, mogelijk omdat zij 's Hofs vergissing niet heeft onderkend.

    1.5 Aldus rijst de vraag of Roompot in haar cassatieberoep kan worden ontvangen. Daarvoor pleit dat het in de huidige tijd van ver voortgeschreden deformalisering minder bekoort om partijen "op te hangen" aan niet wezenlijke fouten of vergissingen. Zeker nu Efteling van de ontvankelijkheid geen punt maakt, mogelijk omdat zij het probleem niet onder ogen heeft gezien.(1)

    1.6.1 Hiertegen pleit dat het een hele stap is af te wijken van dicta, zeker nu de wet een eenvoudige mogelijkheid biedt om tot herstel te geraken. In deze zaak is weliswaar sprake van een vrij evidente vergissing, maar de vraag rijst waar de grens moet worden getrokken. Het ware te betreuren wanneer deformalisering op dit punt de stoot zou geven tot een veelheid van geschillen over de vraag of het dictum al dan niet op een vergissing berust en hoezeer dat in het oog springt.

    1.6.2 En al helemaal wanneer deze vraag zou kunnen worden voorgelegd aan of zou moeten worden beantwoord door verschillende rechters: de in art. 31 lid 1 Rv. genoemde rechter (tegen wiens beslissing geen hogere voorziening openstaat; art. 31 lid 4 Rv.)(2) en die waar een geschil rijst over de uitleg van het dictum of die ambtshalve stuit op onduidelijkheid daarvan. Men behoeft geen helderziende te zijn om te kunnen begrijpen dat een niet te verwaarlozen kans bestaat dat beide deze vraag in voorkomende gevallen in andere zin zullen beantwoorden. Dat klemt eens temeer nu Uw Raad een wel erg ruime uitleg heeft gegeven aan art. 31 Rv.(3)

    1.7.1 Nu kan men tegenwerpen dat deze en dergelijke problemen ook kunnen spelen in de volgende situaties:

    1. sprake is van een discrepantie tussen het oordeel van de verbeteringsrechter (art. 31 Rv.) en die van de hogere rechter;

    2. vergelijkbare moeilijkheden kunnen rijzen in executiegeschillen (art. 438 Rv.).

    1.7.2 Het eerste is ongetwijfeld juist, maar m.i. niet beslissend omdat het nu eenmaal aankomt op het oordeel van de hogere rechter. In gevallen als de onderhavige en ook in die waarin partijen de misslag in een uitspraak niet tijdig hebben onderkend, is er geen hogere rechter die zich over de "foute" uitspraak buigt.

    1.7.3 Het valt inderdaad niet uit te sluiten dat problemen als hier gesignaleerd ook kunnen rijzen in executiegeschillen. Niet louter theoretisch zou zich daar het geval kunnen voordoen dat de "executierechter" een dictum op de ene wijze begrijpt(4) en de verbeteringsrechter in een posterieure uitspraak duidelijk maakt dat hij iets anders heeft bedoeld dan de "executierechter" heeft aangenomen. Inde lacrimae.

    1.8 De complicatie waarmee ik in deze zaak worstel, is dat in casu redelijkerwijs niet behoeft te worden gevreesd voor een uiteenlopende interpretatie van het dictum van het arrest van 28 maart 2006.(5) Maar de hier besproken problematiek is van principiële betekenis omdat niet goed valt aan te geven waar de grenzen van art. 31 Rv. liggen; eens te minder ná het arrest ABN AMRO c.s./[...].(6)

    1.9.1 Op grond van dit alles neig ik ernaar vast te houden aan dicta, ook wanneer deze een kennelijke vergissing behelzen. De meest gerede partij kan er dan voor kiezen de weg van art. 31 Rv. te bewandelen of in voorkomende gevallen deze in een hogere voorziening bestrijden. Laat zij dat na, dan zal zij deze vergissing (in beginsel) moeten aanvaarden.(7)

    1.9.2 Ik realiseer mij evenwel dat zo'n beslissing in veler ogen allicht tegen de tijdgeest indruist. In deze zaak springt 's Hofs vergissing in het oog zodat er veel voor pleit te oordelen dat Roompot ontvankelijk is. Maar, als gezegd, zal dat niet in iedere zaak zo duidelijk zijn. Daarom kom ik, al met al, tot de conclusie dat Roompot niet-ontvankelijk is. De kans dat Uw Raad dat anders ziet, acht ik groot. Omdat het hier - los van de merites van deze zaak - om een principiële kwestie gaat, hoop ik dat Uw Raad bereid is er aandacht aan te besteden, ook wanneer hij in andere zin zou oordelen.

    1.9.3 Omdat het cassatieberoep, zoals hierna nog zal blijken, tot mislukken gedoemd is, is praktisch gesproken lood om oud ijzer of Roompot ontvankelijk is. Daarom zal hierna worden geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

  6. Welke klachten?

    2.1 Uit het B-dossier blijkt dat Roompot twee, a prima vista ten dele identieke, cassatiedagvaardingen heeft doen bezorgen. In de tweede dagvaarding - alleen deze is ter griffie ingeschreven - wordt niet vermeld wat de diepere zin daarvan is en met name niet hoe deze zich verhoudt tot de eerste dagvaarding.

    2.2 Ik neem aan dat Roompot heeft beoogd alleen de in de tweede dagvaarding genoemde klachten voor behandeling voor te dragen. Daarop wijst ook dat alleen die dagvaarding is ingeschreven.

    2.3 De vraag wat rechtens is wanneer beide dagvaardingen zouden zijn ingeschreven, behoeft m.i. thans geen beantwoording. Eens te minder omdat Efteling de rechtsstrijd op basis van de tweede is aangegaan zonder aan deze kwestie een woord te wijden.(8)

    2.4 Toch - het lijkt goed daarop te wijzen - levert deze onordelijke en m.i. onwenselijke gang van zaken potentieel problemen op. Immers weet de verweerder, bij gebreke van een mededeling in een volgend exploit, niet wat de goede zin daarvan is en evenmin welke dagvaarding(en) de eisende partij zal laten inschrijven. Hij weet daarom ook niet tegen welke klachten hij zich moet verweren, of het voldoende nuttig is verweer te voeren en of het aangewezen is om (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep in te stellen. Zo bezien, valt er...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT