Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 12 de Diciembre de 2007
Datum uitspraak | 12 de Diciembre de 2007 |
Uitgevende instantie: | Centrale Raad van Beroep |
06/1863 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 13 maart 2006, 05/1833 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 december 2007
-
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Grgoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2007.
Appellante is met bericht van verhindering niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.E.C. Veugen.
-
OVERWEGINGEN
Appellante, voorheen werkzaam als parttime- kantinemedewerkster, is wegens verschillende lichamelijke en psychische klachten langdurig arbeidsongeschikt geweest en heeft in verband hiermee tot 24 januari 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is destijds na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek - waarbij voor appellante passend geachte deelttijdfuncties zijn geselecteerd - bij besluit van 21 december 1999 ingetrokken. Het beroep tegen de terzake afgegeven beslissing op bezwaar van 19 juni 2000 is door de rechtbank bij uitspraak van 30 augustus 2001 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Raad bij uitspraak 11 mei 2004 (01/5146 WAO) bevestigd.
Appellante heeft zich per 11 november 2002, toen zij een werkloosheidsuitkering ontving, ziek gemeld. Terzake van dit ziektegeval is appellante uiteindelijk op 4 februari 2003, nadat zij aan verschillende oproepen niet had voldaan, verschenen op het spreekuur van een verzekeringsarts. Deze heeft informatie ingewonnen bij de behandelend reumatoloog van appellante en mede op grond hiervan geconcludeerd dat appelante geen afwijkingen had, waardoor zij ongeschikt was voor de haar in het verleden voorgehouden functies.
Bij besluit van 5 februari 2003 is aan appellante dienovereenkomstig met ingang van 24 februari 2003 geen ziekengeld meer toegekend. Bij besluit van 31 maart 2003 is het bezwaar tegen voormeld besluit ongegrond verklaard. De rechtbank Maastricht heeft het beroep tegen het besluit van 31 maart 2003 op 17 september 2003 ongegrond verklaard, welke uitspraak door de Raad is bevestigd bij uitspraak van 5 oktober...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT