Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 14 de Diciembre de 2007

Datum uitspraak14 de Diciembre de 2007
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

14 december 2007

Eerste Kamer

Nr. C06/198HR

MK

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiseres],

gevestigd te [vestigingsplaats],

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. M. Ynzonides,

t e g e n

BETER WONEN PATRIMONIUM,

gevestigd te Eindhoven,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. D. Stoutjesdijk.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en Beter Wonen.

  1. Het geding in feitelijke instanties

    Beter Wonen heeft bij exploot van 15 maart 2004 [eiseres] gedagvaard voor de kantonrechter te Eindhoven en gevorderd, kort gezegd, de huurovereenkomst tussen partijen per 1 maart 2005 te beÎindigen, met veroordeling van [eiseres] tot ontruiming van het gehuurde.

    [Eiseres] heeft de vordering bestreden en, in reconventie, gevorderd Beter Wonen te veroordelen om aan [eiseres] te betalen primair een bedrag van € 1.086.086,--, subsidiair een bedrag van € 350.721,--.

    De kantonrechter heeft, na een tussenvonnis van 19 mei 2005, bij tussenvonnis van 17 november 2005 in conventie bepaald dat de tussen partijen bestaande huurovereenkomst zal eindigen per 1 maart 2006, [eiseres] veroordeeld om het gehuurde per bovengenoemde datum te ontruimen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In reconventie heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar de rolzitting voor uitlating partijen bij akte zoals omschreven in de rov. 2.14.2.2. en 2.14.2.4 van het vonnis.

    Tegen deze tussenvonnissen heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Bij memorie van grieven heeft [eiseres] een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 17 november 2005 ingesteld.

    Bij arrest van 25 april 2006 heeft het hof in het incident de vordering afgewezen en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van [eiseres]. Bij arrest van 23 mei 2006 heeft het hof bepaald dat tegen het arrest van 25 april 2006 tussentijds beroep in cassatie kon worden ingesteld.

    Het arrest van het hof van 25 april 2006 is aan dit arrest gehecht.

  2. Het geding in cassatie

    Tegen het arrest van het hof van 25 april 2006 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    Beter Wonen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

    De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [eiseres] mede door mr. I.G.C. Bij de Vaate, advocaat bij de Hoge Raad.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.

    De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 5 oktober 2007 op de conclusie gereageerd.

  3. Beoordeling van het middel

    3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

    (i) [Eiseres] heeft vanaf 1981 bedrijfsruimte als bedoeld in art. 7:290 lid 2 BW gehuurd van (de rechtsvoorgangster van) Beter Wonen.

    (ii) Beter Wonen heeft de huurovereenkomst opgezegd. [Eiseres] heeft niet ingestemd met beÎindiging van de overeenkomst.

    3.2 Beter Wonen heeft op de voet van art. 7:295 BW huurbeÎindiging en ontruiming gevorderd als hiervoor in 1 vermeld. [Eiseres] vorderde in reconventie, voorzover thans van belang, een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in art. 7:297 BW.

    De kantonrechter heeft in conventie de vorderingen toegewezen en het vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In reconventie is de beslissing aangehouden in afwachting van een deskundigenbericht omtrent de hoogte van de door [eiseres] gevorderde tegemoetkoming.

    [Eiseres] heeft in hoger beroep onder meer schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad gevorderd. Die vordering is door het hof afgewezen op de grond dat - anders dan [eiseres] had gesteld - het feit dat de kantonrechter in conventie de vorderingen tot huurbeÎindiging en ontruiming van het gehuurde uitvoerbaar bij voorraad heeft toegewezen, terwijl de eindbeslissing op de vordering van huurster in reconventie is aangehouden, niet als een juridische misslag kan worden aangemerkt (rov. 4.2.5).

    3.3 Onderdeel 3 klaagt - de onderdelen 1 en 2 behelzen een inleiding - dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het bepaalde in art. 7:297 BW in verbinding met art. 138 Rv. Volgens het onderdeel verzet art. 7:297 BW zich ertegen dat de rechter de vordering van de verhuurder tot huurbeÎindiging op een eerdere datum (en daarmee in een andere beslissing) afdoet dan het verzoek van de huurder tot het toekennen van een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten.

    3.4 De tekst van art. 7:297 BW noopt niet tot de door het onderdeel verdedigde uitleg. Dat de rechter volgens die tekst "in zijn beslissing" tot toewijzing van de vordering tot huurbeÎindiging een tegemoetkoming als hiervoor bedoeld kan vaststellen, rechtvaardigt niet de gevolgtrekking dat de rechter, die in het algemeen een grote vrijheid heeft om de hem voorgelegde geschilpunten te beslissen in de volgorde die hem het meest aangewezen lijkt, gehouden is omtrent deze twee geschilpunten gelijktijdig te beslissen. Ook de totstandkomingsgeschiedenis van art. 7:297 bevat geen aanwijzing dat slechts gelijktijdig zou mogen worden beslist...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT