Hoger beroep van Court of Appeal of Arnhem (Netherlands), 18 de Diciembre de 2007

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak18 de Diciembre de 2007
Uitgevende instantie:Court of Appeal of Arnhem (Netherlands)

18 december 2007

derde civiele kamer

rolnummer 2007/445

G E R E C H T S H O F T E A R N H E M

Arrest

in de zaak van:

[appellante],

appellante,

wonende te [woonplaats],

procureur: mr. B. Willemsen,

tegen:

[geÔntimeerde],

wonende te [woonplaats],

geÔntimeerde,

procureur: mr. P.J.M. van Wersch.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van 20 december 2006 en 14 februari 2007 die de rechtbank Arnhem tussen appellante (hierna te noemen: [appellante]) als eiseres en geÔntimeerde (hierna te noemen: [geÔntimeerde]) als gedaagde heeft gewezen; van het laatste vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.

2 Het geding in hoger beroep

2.1 [appellante] heeft bij exploot van 2 maart 2007 (gevolgd door een herstelexploot van gelijke datum) [geÔntimeerde] aangezegd van het vonnis van 14 februari 2006 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geÔntimeerde] voor dit hof.

2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellante] vier grieven tegen dat vonnis aangevoerd en toegelicht en gevorderd dat het hof dat vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, kort gezegd, haar vorderingen weergegeven in de inleidende dagvaarding alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geÔntimeerde] in de kosten van de beide instanties.

2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geÔntimeerde] de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente over het desbetreffende bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van het te wijzen arrest tot de dag van volledige betaling.

2.4 Partijen hebben hun zaak ter terechtzitting van het hof van 31 oktober 2007 doen bepleiten, [appellante] door haar procureur, [geÔntimeerde] door mr. F.J.P. Delissen, advocaat te Nijmegen. Beide advocaten hebben een pleitnotitie in het geding gebracht.

2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.

3 De vaststaande feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.14 feiten vastgesteld. [appellante] heeft met haar eerste grief geklaagd over die vaststelling. Zoals uit de hierna volgende bespreking van de grief zal blijken, faalt zij. Het hof zal dan ook van de door de rechtbank vastgestelde feiten uitgaan.

4 De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1 [appellante] keert zich met haar eerste grief tegen de vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep. Zij is van mening dat de rechtbank geen feiten mocht ontlenen aan de door de gemeente bij conclusie van antwoord overgelegde vonnissen van 2 maart 2005 gewezen door de rechtbank Arnhem in de zaak van [appellante] tegen de gemeente [plaatsnaam] (verder: de gemeente) en van 12 augustus 2005 gewezen door de kantonrechter in Nijmegen in de zaak van [appellante] tegen Randstad Uitzendbureau (verder: Randstad).

4.2 De grief faalt. [geÔntimeerde] heeft deze vonnissen bij conclusie van antwoord in het geding gebracht en de vonnissen maakten daarmee als producties deel uit van de processtukken. [appellante] heeft ook op die stukken kunnen reageren. Gesteld noch gebleken is dat zij de inhoud van deze producties heeft betwist. Ook in hoger beroep heeft zij dat niet gedaan. Anders dan [appellante] heeft aangevoerd, brengt de omstandigheid dat de vonnissen bij het wijzen van het bestreden vonnis nog niet onherroepelijk waren, niet mee dat de rechtbank niet uit de inhoud van de overgelegde vonnissen mocht putten. Bovendien gaat het bij de desbetreffende rechtsoverwegingen in het bestreden vonnis (rov. 2.10 en 2.11) louter om een (feitelijk juiste) weergave van de vorderingen in die procedures, een letterlijk citaat uit een dragende rechtsoverweging in een van de zaken en de (juiste) weergave van de afloop van de eerste aanleg van de beide zaken. Opmerking verdient verder dat [appellante] in de inleidende dagvaarding zelf melding heeft gemaakt van die twee procedures. De rechtbank heeft ten slotte - terecht - ook geen gezag van gewijsde aan die twee vonnissen toegekend.

4.3 Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.

[appellante] is van 7 mei 2001 tot 2 september 2002 in opdracht van Randstad, waar zij toen in loondienst was, gedetacheerd geweest als secretaresse bij het projectbureau Directie Grondgebied (DGG) van de gemeente. [geÔntimeerde] was in die periode (en is ook nu nog) wethouder van de gemeente.

Op 2 september 2002 heeft de gemeente de detacheringsovereenkomst met Randstad opgezegd. [appellante]...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT